Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20841/SGA, 14 april 2021, schorsing
Uitspraakdatum:14-04-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/20841/SGA  

           

Betreft [klager]

Datum 14 april 2021

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [klager] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) heeft op 8 april 2021 aan verzoeker toezichtmaatregelen opgelegd in het kader van zijn plaatsing en status op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-lijst). Deze maatregelen zijn ingegaan op 8 april 2021 en eindigen op 22 september 2021.

Verzoekers raadsman, mr. R.D.A. van Boom, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reacties van de directeur op het schorsingsverzoek, een aanvulling op het verzoekschrift en van het klaagschrift (IJ-2021-483).

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen.

Verzoeker ontkent dat sprake is van de indicaties op grond waarvan de toezichtmaatregelen zijn opgelegd. Verzoeker stelt dat de verdenkingen van jaren geleden dateren en dat hij niet is gedagvaard en voorgeleid. De directeur voert niets actueels of recents aan. Verzoeker is altijd duidelijk geweest over zijn adviserende werk waarbij hij zich altijd aan de Nederlandse wetgeving heeft gehouden. Verzoeker gaat door met zijn werk. Ten aanzien van het bellen in het kantoor stelt verzoeker dat hij altijd vanaf deze telefoon belde. Pas op 22 maart 2021 heeft de directeur hem verzocht dat niet meer te doen, wat hij sindsdien ook niet meer heeft gedaan. Voorts is niet eerder met verzoeker gecommuniceerd dat hij niet zou mogen bellen met andere telefoonnummers dan die van zijn advocaat vanaf dat toestel.

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt naar voren dat verzoeker op 10 maart 2021 is besproken in het Operationeel Overleg (OO). Het OO heeft toen besloten om verzoekers plaatsing op de GVM-lijst met de status ‘hoog’ ongewijzigd te laten. De indicaties die hieraan ten grondslag worden gelegd, zijn criminele organisatie, mediagevoelig en voortgezet crimineel handelen in detentie. Uit het rapport van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt van 2 september 2019 komt naar voren dat verzoeker ervan wordt verdacht betrokken te zijn bij twee laboratoria voor synthetische drugs en door middel van binnengesmokkelde telefoons opdrachten en informatie te hebben gegeven aan een laborant. De directeur geeft aan dat de informatie en/of opdrachten die door verzoeker werden verstrekt onder andere bestonden uit informatie met betrekking tot chemische processen die gebruikt kunnen worden bij de productie van synthetische drugs, aankoop van chemicaliën en hardware, het opzetten van bedrijven en het gebruik van telefoons en computers om buiten het zicht van de politie en justitie te blijven. Daarnaast zou verzoeker in contact hebben gestaan met mensen die zorgden voor de benodigde financiën voor het opzetten van deze laboratoria. De directeur verwijst in het kader van deze verdenking(en) naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 december 2019. Uit deze uitspraak komt naar voren dat nog niet vaststaat dat sprake is van voorgezet crimineel handelen, maar dat toen wel is gebleken van ernstige signalen die ertoe hebben geleid dat daarnaar onderzoek is ingesteld. Verder komt hieruit naar voren dat de officier van justitie op 3 december 2019 verzoeker heeft laten weten dat hij zeer waarschijnlijk wordt vervolgd voor het plegen van strafbare voorbereidings- en bevorderingshandelingen voor de productie van het verboden 2C-B. De directeur geeft aan dat verzoeker in dit verband op 16 april 2020 is gedagvaard. Voorts geeft de directeur aan dat is geconstateerd dat verzoeker zich heeft onttrokken aan de opgelegde toezichtmaatregelen aangezien hij in februari en begin maart 2021 meermaals heeft gebeld met andere telefoonnummers dan die van zijn advocaat waarvoor hij juist in de gelegenheid werd gesteld om te bellen. Hierdoor is het niet mogelijk de telefoongesprekken terug te luisteren. Tot slot geeft de directeur aan dat verzoeker richting een medewerker zorgwekkende uitspraken heeft gedaan. Zo gaf verzoeker aan dat hij het personeel op de afdeling iets aan zou kunnen doen en wie hij zou meenemen om naar buiten te gaan.

Ten aanzien van het opleggen van toezichtmaatregelen geldt het volgende:

a.  er moet sprake zijn van een noodzaak voor het opleggen van de onderhavige toezichtmaatregelen;

b.  de directeur dient de gedetineerde voorafgaand aan de beslissing te horen;

c.  de directeur dient een eigen belangenafweging te maken en kan zijn beslissing niet slechts baseren op de plaats en status van verzoeker op de GVM-lijst; en

d.  de directeur dient een maandelijkse toets te plegen ten aanzien van de noodzaak van voortduring van de maatregelen.

De voorzitter overweegt dat verzoeker niet is gehoord voorafgaand aan de bestreden beslissing. Voor zover de directeur heeft aangegeven dat verzoeker reeds was gehoord voorafgaand aan de beslissing tot oplegging van GVM-toezichtmaatregelen op 22 maart 2021 en met onderhavige beslissing een vormverzuim wordt hersteld, overweegt de voorzitter dat het verzoek in RSJ 7 april 2021, 21/20674/SGA niet wegens een vormverzuim of anderszins op formele gronden is toegewezen. De directeur diende dan ook verzoeker voorafgaand aan onderhavige beslissing te horen. Inhoudelijk overweegt de voorzitter verder dat de directeur in onderhavige zaak de verdenkingen jegens verzoeker nader heeft geconcretiseerd en uitgelicht. Echter, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is nog steeds onvoldoende gebleken van concrete aanwijzingen dat verzoeker zich na augustus 2019 schuldig zou hebben gemaakt aan voorgezet crimineel handelen in detentie zodat thans de noodzaak voor de oplegging van de toezichtmaatregelen ook onvoldoende aannemelijk is geworden. Gelet op al het voorgaande zal het verzoek worden toegewezen.

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

Deze uitspraak is op 14 april 2021 gegeven door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven