Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7046/GM, 15 april 2021, beroep
Uitspraakdatum:15-04-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7046/GM

 

Betreft [Klager]

Datum 15 april 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klaagster)

 

1. De procedure

Klaagster heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de locatie Nieuwersluis (hierna: de inrichtingsarts). Klaagster beklaagt zich erover dat zij zich niet serieus genomen voelt door de spoedarts, die haar op 27 maart 2020 heeft bezocht.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klaagster en O. Costa, hoofd zorg, namens de inrichtingsarts, gehoord op de digitale zitting van 23 maart 2021.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klaagster

Klaagster verzocht om een spoedarts, maar de spoedarts vond het eerst niet nodig om langs te komen, want klaagster was die dag al bij de medische dienst geweest. Personeel van de locatie Nieuwersluis (hierna: de locatie) vond het nodig dat de spoedarts alsnog zou komen. Uiteindelijk kwam de spoedarts langs. Toen de spoedarts in de cel was, gooide hij zijn jas en tas op de grond en heeft toen kort met klaagster gesproken. De spoedarts gooide de medicatie – twee oxycodon tabletten – op tafel en zei tegen klaagster dat zij deze moest innemen, en voor het overige dat klaagster moest doorbijten. Klaagster werd niet door hem onderzocht, ondanks dat klaagster veel pijn had. Er stonden verschillende medewerkers bij, die het verhaal van klaagster kunnen bevestigen. Klaagster is het niet het eens met de inhoud van het verweer. De spoedarts heeft haar niet onderzocht. Medewerkers van de locatie hebben vaker tegen klaagster gezegd dat er problemen zijn met deze spoedarts. Klaagster heeft nooit eerder op de noodknop gedrukt en heeft ook niet eerder de spoedarts gezien.

Standpunt van de inrichtingsarts

De locatie heeft een convenant met de Forensisch Medische Maatschap Utrecht (FMMU). De spoedarts is aan het FFMU verbonden. Er zijn drie vaste huisartsen doordeweeks aanwezig. Na vijven, als de medische dienst niet meer aanwezig is, wordt er bij calamiteiten een beroep gedaan op de avond-, nacht- en weekendartsen. Dit is dus ook in het onderhavige geval gebeurd.

Het hoofd zorg is in gesprek gegaan met klaagster en heeft de spoedarts gesproken. Het is spijtig dat klaagster het consult van de spoedarts zo heeft ervaren. De rapportages wijzen er echter op dat de spoedarts klaagster heeft onderzocht. Klaagster is met name niet tevreden over de bejegening door de spoedarts.

Het hoofd zorg leest de reactie van de spoedarts op het beroepschrift voor. Die houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:

Klaagster was diezelfde dag beoordeeld door de vaste spreekuurarts. Dit had geen diagnose opgeleverd. De taak van de spoedarts is om te beoordelen of er sprake is van een aandoening of klacht, waarvoor met spoed een behandeling dient plaats te vinden. Na de informatie die is gegeven door klaagster en na het lichamelijk onderzoek, is de spoedarts tot de conclusie gekomen dat er geen sprake was van een ernstige aandoening waarvoor direct verder onderzoek of behandeling noodzakelijk was. Aangezien klaagster veel pijn had, zijn aan klaagster zwaardere pijnstillers gegevens. Daarnaast is het verzoek gedaan aan de medische dienst om klaagster de volgende dag te controleren.

3. De beoordeling

De beroepscommissie begrijpt dat klaagster zich beklaagt over de wijze waarop zij is bejegend door de spoedarts en dat de spoedarts, volgens klaagster, haar onvoldoende medische zorg heeft geboden. De beroepscommissie overweegt dat het eerste onderdeel van de klacht gaat over de bejegening. Dit betreft feitelijk handelen en daar kan niet via het medisch klachtrecht over worden geklaagd. De beroepscommissie zal klaagster op dit punt niet-ontvankelijk verklaren in haar klacht.

Over de vraag of aan klaagster voldoende zorg is geboden, overweegt de beroepscommissie als volgt.

In het medisch dossier is vermeld dat klaagster op 27 maart 2020, om 19:05 uur, telefonisch contact heeft gehad met de spoedarts over haar pijnklachten. Op diezelfde dag, om 21:50 uur, is klaagster lijfelijk gezien door de spoedarts. De spoedarts heeft in het medisch dossier diverse medische uitslagen opgenomen, zoals klaagsters hartslag en de hoogte van haar lichaamstemperatuur. Ook heeft hij geconstateerd dat er bij klaagster sprake is van normale darmgeluiden (peristaltiek), veel actief spierverzet, dat er na afleiding wel sprake is van een soepele buik en dat er geen abnormale weerstanden zijn gevonden.

Hoewel klaagster de situatie anders heeft ervaren, kunnen deze medische onderzoeken alleen worden uitgevoerd als er daadwerkelijk fysiek contact is geweest tussen de spoedarts en klaagster. Daarbij moet ook worden opgemerkt dat een spoedarts vooral moet beoordelen of er daadwerkelijk sprake is van een spoedsituatie, waarvoor direct handelen of ingrijpen is vereist.

Nu niet is gebleken dat er door de spoedarts onvoldoende zorg is geboden aan klaagster en gelet op het voorgaande, kan het handelen van de inrichtingsarts niet worden aangemerkt als in strijd met de destijds geldende norm van artikel 28 van de Penitentiaire maatregel (oud). De beroepscommissie zal het beroep daarom voor het overige ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klaagster ten aanzien van het feitelijk handelen niet-ontvankelijk in haar klacht.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 15 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. B.A. Geurts en drs. K.M.P.A.M. Habryka, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven