Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7231/GA, 02 juli 2021, beroep
Uitspraakdatum:02-07-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7231/GA

         

Betreft [Klaagster]

Datum 2 juli 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein (hierna: de directeur)

1. De procedure

[Klaagster] (hierna: klaagster) heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het opzettelijk legen van de neus en hoesten richting personeelsleden van de rechtbank en de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O), ingaande op 2 april 2020.

De beklagrechter bij de PI Nieuwegein heeft op 10 juni 2020 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klaagster een tegemoetkoming toegekend van €15,- (NS2020/23). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

Klaagster heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De beroepscommissie heeft de directeur en klaagsters raadsman mr. S. Konya in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

De gedragingen van klaagster – te weten het hoesten zonder haar hand voor haar mond, haar neus snuiten en op een profilerende (de beroepscommissie leest hiervoor in de plaats: ‘provocerende’) manier te hoesten richting het personeel van de rechtbank en de DV&O – zijn onacceptabel en onverenigbaar met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. In heel Nederland golden op dat moment zware maatregelen in verband met het coronavirus, waarbij hoesten en niezen in de elleboog één van deze maatregelen betreft. De genomen maatregelen gelden voor iedereen, dus ook voor klaagster.

Na ontvangst van de melding van de rechtbank is de gebruikelijke procedure gevolgd en heeft de directeur in alle redelijkheid, hierbij mede gelet op de ernst van het incident en de maatregelen die op dat moment in verband met het coronavirus aan de orde waren, een disciplinaire straf kunnen opleggen. Gezien de onzekerheid die mogelijk bij de betrokken personen naar voren is gekomen wegens de ernstige coronasituatie op dat moment, is de duur van vijf dagen op eigen cel proportioneel. Er is niet aangesloten bij de Landelijke Sanctiekaart 2019 (hierna: de Sanctiekaart), nu deze niet voorziet in corona-gerelateerde situaties. De gegeven straf is eerder aan de lage kant dan aan de hoge kant, mede gelet op de recente veroordelingen van burgers die soortgelijk gedrag hebben vertoond.

Standpunt van klaagster

Klaagster had op de bewuste dag veel last van hooikoorts. Klaagster ontkent in de richting van een medewerker te hebben gehoest. Zij heeft in haar zakdoek geniesd. Klaagster ontkent tevens haar neus op de grond te hebben geleegd. Wat betreft de proportionaliteit dient te worden opgemerkt dat de gedragingen die klaagster worden verweten niet zouden moeten leiden tot vijf dagen opsluiting in eigen cel, indien door de beroepscommissie wordt geoordeeld dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan de genoemde gedraging(en). Nimmer is een corrigerend gesprek en/of een waarschuwing en/of drie dagen eigen cel opgelegd. Klaagster is daarbij reeds afgestraft doordat zij de zitting bij de rechtbank heeft moeten missen. Dit is evident niet meegenomen bij de oplegging van de disciplinaire straf. De directeur verwijst voorts naar de veroordelingen van burgers die ‘soortgelijk gedrag’ hebben vertoond, zonder dit nader te onderbouwen. De sancties die in de PI’s worden opgelegd, staan bovendien volkomen los van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie dan wel de landelijke oriëntatiepunten. De door de directeur gemaakte vergelijking gaat dan ook niet op.

3. De beoordeling

Verweten gedragingen

De beklagrechter heeft geoordeeld dat op basis van het anonieme verslag van een medewerker van de rechtbank – die overigens niet één van de betrokken personeelsleden in kwestie was –vast is komen te staan dat klaagster heeft gehoest zonder haar mond naar haar elleboog te brengen en dat zij op een provocerende manier naar het personeel van de rechtbank en de DV&O heeft gehoest. Uit dit verslag volgde naar het oordeel van de beklagrechter evenwel niet dat klaagster ‘opzettelijk haar neus op de grond heeft geleegd’. De directeur heeft in beroep te kennen gegeven dat de rechtbank voorafgaand aan de verzonden e-mail met daarin het anonieme verslag, heeft gebeld met de inrichting. De e-mail is vervolgens opgesteld door een collega van de medewerker die had gebeld met de inrichting, waardoor het ‘opzettelijk legen van de neus’ niet expliciet is opgenomen in het bericht, maar volgens de directeur hoogstwaarschijnlijk wel is vermeld aan de telefoon. Het schriftelijk verslag is vervolgens aan de hand van het gevoerde telefoongesprek en de e-mail van de rechtbank opgemaakt.

Met de beklagrechter is de beroepscommissie van oordeel dat op basis van de stukken onvoldoende vast is komen te staan dat klaagster opzettelijk haar neus ‘geleegd’ dan wel gesnoten heeft op de grond. In zoverre volgt de beroepscommissie de overwegingen van de beklagrechter.

Hoogte van de disciplinaire straf

De beroepscommissie stelt voorop dat het bepalen van de hoogte van een disciplinaire straf tot de discretionaire bevoegdheid van de directeur behoort. Die straf dient de beklagcommissie of beklagrechter slechts marginaal te toetsen. Alleen daar waar sprake is van kennelijk onredelijk strenge bestraffing, dient de beklagcommissie dan wel de beklagrechter in te grijpen.

De beklagrechter achtte een disciplinaire straf van vijf dagen disproportioneel. De beroepscommissie constateert dat de beklagrechter bij het beoordelen van de redelijkheid van de hoogte van de disciplinaire straf aansluiting heeft gezocht bij de Sanctiekaart, waarbij klaagsters gedragingen min of meer gelijk zijn gesteld met het ‘niet meewerken en verbale agressie’. Hier staat ingevolge de richtlijn een corrigerend gesprek plus een waarschuwing dan wel drie dagen eigen cel op.

Anders dan de beklagrechter is de beroepscommissie van oordeel dat voor de gedragingen in kwestie, in het bijzonder het provocerend hoesten richting het personeel van de rechtbank en de DV&O, in het licht bezien van de coronapandemie en de maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn getroffen, klaagster in redelijkheid en billijkheid een disciplinaire straf van vijf dagen kon worden opgelegd. De vergelijking met de gedraging ‘niet meewerken en verbale agressie’ gaat in dit geval niet op. Klaagster heeft met haar gedragingen de gezondheid van diverse personeelsleden potentieel in gevaar gebracht, terwijl ze wist dat deze gedragingen besmettingsrisico’s van het coronavirus met zich dragen en dat dergelijk gedrag angst en onzekerheid bij anderen kan veroorzaken.  

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 2 juli 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven