Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6984/GA, 29 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:29-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/6984/GA

             

Betreft [Klager]

Datum 29 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel, met televisie, voor de duur van drie dagen, vanwege het vertonen van symptomen die mogelijk passen bij een besmetting met het coronavirus, ingaande op 18 maart 2020.

De beklagrechter bij het Justitieel Complex (JC) Zaanstad heeft op 20 mei 2020 het beklag ongegrond verklaard (ZS-ZN-2020-93). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van het JC Zaanstad (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager begrijpt het algemene belang van de maatregelen rondom het coronavirus, maar is van mening dat in zijn geval sprake was van specifieke omstandigheden waardoor er tot een andere afweging had moeten worden gekomen. Klager heeft last van chronische verkoudheid, onder meer door allergieën (pollen en huisstofmijt). Deze klachten zijn bekend bij het JC Zaanstad. De inrichting was al eerder dan 18 maart 2020 op slot en klager heeft daarvoor ook geen bezoek gehad. Reeds op 17 maart 2020 was klager al verkouden, waar de staf van op de hoogte was. Er is nog op de afdeling over gesproken, maar klager werd niet ingesloten en mocht op de afdeling verblijven. De medische dienst heeft aan klager gemeld dat maatregelen in zijn geval niet noodzakelijk waren wegens het feit dat de medische dienst op de hoogte is van zijn chronische verkoudheid. Volgens klager heeft de medische dienst derhalve niet geoordeeld dat er in zijn geval tot maatregelen moest worden overgegaan. Ook na zijn bezoek aan de medische dienst mocht klager op de afdeling verblijven. In de middag van 18 maart 2020 werd klager alsnog de ordemaatregel opgelegd. Klager vraagt zich af of de medische dienst van oordeel is veranderd en, indien dat het geval is, op basis waarvan. Klager begrijpt, nogmaals, de voorzichtigheid omtrent het coronavirus, maar de opgelegde ordemaatregel was in het geval van klager niet redelijk dan wel billijk.

Standpunt van de directeur

De directeur persisteert bij zijn eerder ingenomen standpunt en hetgeen hij ter beklagzitting heeft aangevoerd.

3. De beoordeling

Voor zover het beklag het medisch handelen betreft, merkt de beroepscommissie op dat ingevolge het bepaalde in artikel 28 en verder van de Penitentiaire maatregel de gedetineerde, voordat hij een beroepschrift bij de RSJ indient, eerst een schriftelijk verzoek aan de Medisch Adviseur bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid dient te sturen om te bemiddelen. Er staat klager dus een andere weg open om zijn klacht op dit onderdeel te laten beoordelen. De beroepscommissie zal dit daarom buiten beschouwing laten.

Ten tijde van het ingediende klaagschrift – te weten op 18 maart 2020 – waren de maatregelen van 13 maart 2020 van kracht die door de Minister voor Rechtsbescherming zijn genomen ter voorkoming van de verspreiding van het coronavirus (Kamerstukken II, 2019/20, 24587 en 25295, nr. 763). De richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) werden en worden ook opgevolgd. De toen genomen maatregelen golden als landelijk beleid van de Dienst Justitiële Inrichtingen ten aanzien van alle justitiële inrichtingen, waaronder het JC Zaanstad.

Artikel 24, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) bepaalt dat de directeur bevoegd is een gedetineerde in afzondering te plaatsen op de gronden genoemd in artikel 23, eerste lid, van de Pbw. Op grond van artikel 24, tweede lid, van de Pbw, wordt de afzondering ten uitvoer gelegd in een afzonderingscel of in een andere verblijfsruimte.

Uit de stukken volgt dat klager op 18 maart 2020 een ordemaatregel is opgelegd voor de duur van drie dagen wegens het feit dat hij verkoudheidsklachten vertoonde, nu dit symptomen zijn die mogelijk bij het coronavirus passen. Klager is op 18 maart 2020 gezien door de medische dienst. De medische dienst was op de hoogte van klagers chronische verkoudheid en zag niet direct aanleiding om klager in afzondering te plaatsen. De huisarts heeft daarna echter geadviseerd klager wel in afzondering te plaatsen. Op voorhand viel – gelet op de symptomen van een chronische verkoudheid – namelijk niet uit te sluiten of er sprake was van besmetting van het coronavirus.

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de door de directeur opgelegde ordemaatregel niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De beroepscommissie neemt daarbij in aanmerking dat de lockdown op dat moment net een aantal dagen van kracht was en er dagelijks aanvullingen op de richtlijnen van het RIVM volgden. Voor klagers eigen veiligheid en gezondheid en voor de veiligheid van medegedetineerden en het personeel, lag het dan ook op de weg van de directeur om in een volkomen nieuwe situatie als deze zekerheidshalve het advies van de huisarts op te volgen. Daarbij is de ordemaatregel iedere 24 uur geëvalueerd in samenspraak met de huisarts.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie daarom niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 29 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven