Nummer 21/20853/SGA
Betreft [Verzoeker]
Datum 14 april 2021
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [Verzoeker] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van de op 11 april 2021 door de directeur van de locatie Esserheem te Veenhuizen (hierna: de directeur) opgelegde “maatregel insluiten”, ingaande op 11 april 2021 en eindigend op 18 april 2021.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (beklagkenmerk Eh-2021-229). Daarnaast heeft de voorzitter nadere reacties van verzoekers raadsman, mr. J. van Wijk, ontvangen.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de “maatregel insluiten” buitenproportioneel is. Verzoeker mag gedurende voormelde maatregel in het geheel niet luchten. Verzoeker stelt daarnaast dat een penitentiaire inrichtingswerker (PIW-er) zich niet aan de coronamaatregelen houdt, zoals het dragen van een mondkapje en het houden van 1,5 meter afstand. De maatregel is volgens verzoeker gebaseerd op ondeugdelijk bron- en contactonderzoek en onvolledige informatie. Verzoeker begrijpt niet dat de PIW-er die vrijdag, zaterdag en zondag op de afdeling heeft gewerkt – en zich niet aan de coronamaatregelen heeft gehouden – niet naar voren is gekomen uit het bron- en contactonderzoek.
Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt naar voren dat de locatie Esserheem te Veenhuizen te maken heeft met een uitbraak van het coronavirus en dat de “maatregel insluiten” is genomen in overleg met de GGD en de medische dienst en na zorgvuldig bron en contactonderzoek rondom een positief geteste medewerker sport. Volgens de directeur heeft de minister vanuit zijn opperbeheer voor de inrichting maatregelen getroffen die DJI-breed worden uitgevoerd. Nu het volgens de directeur niet gaat om individuele beslissingen, zijn deze maatregelen volgens de directeur niet vatbaar voor beklag. Subsidiair meent de directeur dat het schorsingsverzoek moet worden afgewezen. De directeur begrijpt dat de maatregelen als vervelend worden ervaren, maar dat doet volgens de directeur niets af aan de noodzaak hiervan.
De voorzitter overweegt als volgt.
Uit de memo “maatregel insluiten” volgt dat verzoeker met ingang van zondagochtend 11 april 2021 ingesloten blijft op zijn eigen cel en dat hij op dinsdag 13 april 2021 wordt getest op besmetting met het coronavirus. De testuitslag wordt op uiterlijk donderdag 15 april 2021 verwacht. Uit deze memo volgt onder meer dat er in afwachting van de testuitslag geen mogelijkheid is om te luchten.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is – anders dan door de directeur wordt gesteld – wel sprake van een door de directeur genomen beslissing ten aanzien van verzoeker. Dat de directeur hiermee uitvoering geeft aan landelijk DJI-beleid, maakt dit niet anders.
De voorzitter overweegt dat in de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) bevoegdheden worden toegekend aan de directeur die hem in staat stellen om de bewegingsvrijheid van een gedetineerde in te perken. Dergelijke beslissingen dienen aan bepaalde formele vereisten te voldoen. De voorzitter overweegt dat nu verzoeker feitelijk wordt uitgesloten van deelname aan activiteiten en wordt afgezonderd in de eigen cel, de directeur bijvoorbeeld een ordemaatregel had kunnen opleggen.
De Pbw schrijft dwingend voor dat de directeur de gedetineerde in de gelegenheid stelt te worden gehoord, alvorens hij beslist omtrent de plaatsing in afzondering, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Pbw. Het horen kan achterwege blijven indien de vereiste spoed zich daartegen verzet dan wel de gemoedstoestand van de gedetineerde daaraan in de weg staat. De directeur heeft niet gesteld dat sprake is van een dergelijke situatie en naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is uit de stukken ook niet gebleken van deze uitzonderingen. Aangezien verzoeker thans is afgezonderd en uitgesloten van deelname aan activiteiten zonder dat getoetst is aan de formele vereisten die de Pbw stelt, is de bestreden beslissing naar het voorlopig oordeel van de voorzitter in strijd met de wet genomen.
De voorzitter overweegt voorts dat volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie het recht op luchten, als bedoeld in artikel 49, derde lid, van de Pbw, zo fundamenteel is dat het in beginsel als een onvervreemdbaar recht voor gedetineerden wordt aangemerkt. De inrichting dient extra inspanningen te verrichten om gedetineerden niet te beperken in dit recht. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mag het voorkomen dat een gedetineerde niet in de gelegenheid kan worden gesteld om te luchten. Ook bij zeer ernstige calamiteiten dient de inrichting in beginsel extra inspanningen te verrichten om een passende compensatie te kunnen bieden. Hoewel de voorzitter begrijpt dat sprake is van een bijzondere situatie, is – nog steeds voorlopig oordelend – uit de schriftelijke inlichtingen niet gebleken dat de directeur extra inspanningen heeft verricht om verzoeker in de gelegenheid te stellen te luchten dan wel een passende compensatie te bieden.
Het verzoek zal gelet op het vorenstaande worden toegewezen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
Deze uitspraak is op 14 april 2021 gegeven door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.
secretaris voorzitter