Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7148/GA, 12 april 2021, beroep
Uitspraakdatum:12-04-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7148/GA

           

Betreft [Klager]

Datum 12 april 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het weigeren van een transport naar een zitting van de beroepscommissie op 25 februari 2020, ingaande op 25 februari 2020 te 09:30 uur en eindigend op 1 maart 2020 om 09:30 uur.

De beklagrechter bij de locatie Norgerhaven te Veenhuizen heeft op 29 mei 2020 het beklag ongegrond verklaard (Nh-2020-131). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, klagers (inmiddels voormalig) raadsman mr. R. Polderman en opvolgend raadsvrouw mr. J.J. Serrarens, en de directeur van de locatie Norgerhaven in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De directeur en de jurist zijn volgens klager stagiaires in opleiding en hij acht ze “niet wettelijk in hun functie”. Het door klager in beklag ingenomen standpunt wordt in beroep gehandhaafd, in aanvulling hierop stelt klager dat hem niet te verwijten valt dat hij niet op transport is gegaan. Hij heeft van zijn toenmalig advocaat te horen gekregen dat hij niet meer naar de zitting van de beroepscommissie hoefde te komen en dat hij op basis van die informatie niet is meegegaan op transport. Verzocht wordt om toekenning van een redelijke tegemoetkoming.

Standpunt van de directeur

Het door klager ingestelde beroep is niet met redenen omkleed. Klager heeft niet vermeld waarom hij de directie en de jurist niet erkent in hun functie en ook voor het overige heeft klager geen aanvullende gronden aangevoerd. De directeur verzoekt klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep.

3. De beoordeling

Anders dan de directeur heeft betoogd, acht de beroepscommissie klager ontvankelijk in het beroep. Weliswaar houdt artikel 69, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet in dat het beroepschrift met redenen is omkleed, maar enig rechtsgevolg verbindt de wet daaraan niet. In de rechtspraak van de beroepscommissie wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard indien partijen na daartoe te zijn uitgenodigd het beroep niet nader toelichten (RSJ 23 juni 2011, 10/3819/GA). Een dergelijk geval doet zich hier niet voor.

Ten aanzien van klagers standpunt in beroep dat hij de directeur en jurist “niet wettelijk acht in hun functie” en stelt dat het “stagiaires in opleiding” zijn, merkt de beroepscommissie op dat dit buiten de reikwijdte van het beklag valt. De beroepscommissie zal dit daarom buiten beschouwing laten.

De vraag die aan de beroepscommissie voorligt is of klager in redelijkheid het transport naar de zitting van de beroepscommissie heeft kunnen weigeren. De beroepscommissie overweegt dat aannemelijk is dat verzoeker zijn transport naar de zitting van de beroepscommissie heeft geweigerd, nadat hij van zijn advocaat had gehoord dat de behandeling van zijn zaak zou worden aangehouden. Gelet hierop overweegt de beroepscommissie dat klager in redelijkheid het transport heeft kunnen weigeren en dat de directeur klager voor deze weigering dan ook niet in redelijkheid heeft kunnen bestraffen. Bovendien is bestraffing van weigering op transport te gaan naar een zitting van de RSJ strijdig met de Landelijke Sanctiekaart 2019. In de voetnoot bij het kopje ‘weigeren of te laat transport’ staat immers opgenomen dat bestraffing afhankelijk is van de aard van het transport: “Bij een door de gedetineerde zelf aangevraagd transport (voor bijvoorbeeld bezoek aan familie of begrafenis) is weigering strafbaar. Dit geldt niet voor weigering op transport te gaan naar bijvoorbeeld een RSJ-zitting”.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van de directeur als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op vijf maal €7,50, in totaal €37,50.

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €37,50.

 

Deze uitspraak is op 12 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. R.H. Koning, leden, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven