Nummer R-20/7321/GA
Betreft [klager]
Datum 18 juni 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van […] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het aantreffen van contrabande, ingaande op 27 november 2019.
De beklagrechter bij de locatie Norgerhaven te Veenhuizen heeft op 8 juni 2020 het beklag ongegrond verklaard (NH 2019-583). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. K. Lans, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft in deze zaak aanvankelijk aan partijen laten weten dat zij in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt ter zitting naar voren te brengen. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leidden ertoe dat het destijds onduidelijk was wanneer behandeling op een zitting weer kon plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak alsnog afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is ten onrechte gestraft voor de verdovende middelen die op een raamkozijn zijn aangetroffen. Subsidiair stelt klager dat hij daarvoor buitenproportioneel zwaar is gestraft. Klager ontkent pertinent dat die verdovende middelen aan hem toebehoorden. De directeur verwijst in zijn verweerschrift naar camerabeelden, maar “stills” daarvan zijn niet aan het dossier gevoegd. Verder is onduidelijk of er op dat moment andere gedetineerden in de gang liepen. De beklagrechter heeft hierover ten onrechte niet geoordeeld. Verzocht wordt aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van de directeur
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet nader toegelicht.
3. De beoordeling
Uit de schriftelijke reactie van de directeur op het klaagschrift komt naar voren dat navraag bij de desbetreffende rapporteur heeft uitgewezen dat klager op de terugweg van de arbeid naar de afdeling, achter een deur is gaan staan. Meerdere collega’s van rapporteur, onder wie één collega via camerabeelden, hebben gezien dat klager iets weggooide op het raamkozijn. Hetgeen aangetroffen werd in het raamkozijn, bleek 3,3 gram hasj te zijn. Klager is daarna in de sportzaal door een drugshond gecontroleerd op drugs. De drugshond sloeg aan, maar er zijn geen verdovende middelen bij klager aangetroffen. Gelet op deze feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de aangetroffen contrabande van klager en niet van een ander afkomstig was. Dat zich in het dossier geen “stills” bevinden van de camerabeelden maakt dit, gelet op de inlichtingen hierover van de directeur, niet anders. De directeur kon hiervoor dan ook in redelijkheid deze straf aan klager opleggen.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 18 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. A. van Holten, voorzitter, mr. R. Raat en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door
mr. D.L. van Lijf, secretaris.
secretaris voorzitter