Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0809/GB, 3 juli 2007, beroep
Uitspraakdatum:03-07-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 07/809/GB

Betreft: [klager] datum: 3 juli 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.P. van Dijk, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 27 maart 2007 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager, gericht tegen de beslissing om het voorstel tot overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) af te wijzen, ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 7 maart 2005 gedetineerd. Hij verblijft in gevangenis De Geerhorst te Sittard.

3. De standpunten
3.1. Het beroep is namens klager als volgt toegelicht.
In de rapportage uit juni 2006 voor deelname aan het programma Terugdringen Recidive (TR) wordt aandacht besteed aan het feit dat klager een vriendin heeft in Marokko en dat zij op dat moment nog trouwplannen hebben. Blijkens de rapportage levert dit
echter geen vluchtgevaar op en staat dit niet in de weg aan het voorgestelde penitentiaire programma (p.p.). Klager is in deze zaak nimmer voortvluchtig geweest en heeft zich evenmin aan zijn detentie onttrokken. Het OM is weliswaar enige tijd op zoek
geweest naar klager, maar dit was voorafgaand aan zijn aanhouding. Klager ontkent dat hij voornemens zou zijn naar Marokko uit te willen wijken om zijn straf te ontlopen. De selectiefunctionaris heeft niet aannemelijk gemaakt danwel onvoldoende
gemotiveerd waarom er sprake zou zijn van vluchtgevaar. Daarnaast vraagt klager zich af of elke gedetineerde met contacten in het buitenland als vluchtgevaarlijk wordt aangemerkt en zo niet, waarom in dit geval dan wél. Dit is in strijd met het
gelijkheidsbeginsel.
Verder zou klager tegenstrijdige verklaringen hebben gegeven met betrekking tot het voorgaande, waaruit wordt geconcludeerd dat hij onbetrouwbaar is in het nakomen van afspraken. Er kan aan klager toch moeilijk worden tegengeworpen dat zijn eerdere
trouwplannen enigszins zijn doorkruist door zijn lange detentie. Daarnaast kan uit het advies vrijhedenbeleid van IZ worden opgemaakt dat klager de gemaakte afspraken in de inrichting goed nakomt. Klager meent daarom dat de conclusie dat hij
onbetrouwbaar zou zijn weinig concreet en onvoldoende onderbouwd is.
Tenslotte zou klager niet gemotiveerd zijn om deel te nemen aan de gedragsinterventies in het kader van het TR-traject. Klager wilde echter zélf deelnemen aan het TR-traject. Daarbij heeft hij laten weten mee te zullen werken aan gedragsinterventies
wanneer dit zinvol is. Uit het TR-rapport kan bovendien blijken dat er geen gedragsinterventies geadviseerd zijn, anders dan detentiefasering middels een p.p. in combinatie met elektronisch toezicht.
Overigens kan het feit dat klager een ontkennende, in eerste aanleg veroordeelde is, niet aan hem worden tegengeworpen. De doorplaatsing van nog niet onherroepelijk veroordeelden is immers mogelijk gemaakt door de wetgever. Klagers proceshouding in
hoger beroep kan niet middels selectieperikelen aan hem worden tegengeworpen want dit zou een beperking van de vrije keus van proceshouding betekenen.
Tenslotte wordt opgemerkt dat ook de openstaande vorderingen bij het CJIB betreffende een vordering benadeelde partij tot betaling, niet in de weg kunnen staan aan detentiefasering van klager. Dit in tegenstelling tot wat het bureau TR aanvoert in een
brief van 14 juli 2006. Het wekt bij klager de indruk dat die vordering de achterliggende reden is om hem niet toe te laten tot het voorgestelde p.p.. Dit is echter in strijd met het verbod op détournement de pouvoir.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager wordt in het selectievoorstel omschreven als een onopvallende persoon met wie het best wel moeilijk is om in gesprek te komen vanwege zijn soms arrogante houding. Hij heeft geen disciplinaire straffen gehad. Over het algemeen functioneert
betrokkene goed op de afdeling, alhoewel hij een teruggetrokken bestaan leidt. Klager heeft het gevoel dat justitie in de inrichting hem tegenwerkt. Hij heeft aangegeven terug te willen naar Marokko om daar te gaan wonen met zijn toekomstige vrouw en
hij wil daar een zaak leiden. Anderzijds geeft hij aan in Brunssum ingeschreven te willen blijven.
Het voorstel is afgewezen omdat klager ontkent het delict gepleegd te hebben en hij de indruk wekt dat hij naar Marokko zal uitwijken om zijn straf te ontlopen. Omdat er nog een zitting in hoger beroep in het verschiet ligt, is het niet raadzaam om hem
naar een b.b.i. over te plaatsen. Daarnaast is klager niet gemotiveerd om in het kader van het TR-traject gedragsinterventies te ondergaan. Dit is een contra-indicatie voor plaatsing in een inrichting met meer vrijheden.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (nummer 5042803/00/DJI) komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt
vlucht-
en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

In de toelichting op dit artikel (Staatscourant 12 september 2000, nr. 176, pagina 9) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een
belangrijke rol speelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de
preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en
achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.2. Nu klager op 21 mei 2007 in hoger beroep is veroordeeld tot een lagere straf dan hij in eerste aanleg opgelegd had gekregen, is de (fictieve) einddatum van zijn detentie verschoven van 11 juli 2008 naar 21 december 2007. Klager komt en kwam dan
ook in beginsel in aanmerking voor plaatsing in een b.b.i.. Weliswaar had in hoger beroep een hogere straf kunnen worden opgelegd maar in verband met de Wet doorplaatsen in eerste aanleg veroordeelden (Stb. 2005, 280) had moeten worden uitgegaan van de
VI-datum zoals die volgde uit het vonnis in eerste aanleg. Voor zover de bestreden beslissing ervan uitgaat dat het hoger beroep in de weg stond aan doorfasering van klager, is dat onjuist.

4.3. Klager heeft zich in deze zaak voorafgaand aan zijn aanhouding aan de naspeuringen van justitie onttrokken. Ook heeft hij vóór zijn detentie veelvuldig in het buitenland gewoond. Mede gelet hierop kan worden gesteld dat er in klagers geval geen
sprake is van een “beperkt vlucht- en maatschappelijk risico”. Dat klager een in Marokko woonachtige vriendin heeft en dat hij heeft aangegeven naar Marokko te willen gaan, draagt slechts bij aan het risico van onttrekking aan detentie. Voorts is een
executie-indicator afgegeven en heeft het OM negatief geadviseerd ten aanzien van detentiefasering. De redenen van dit advies zijn onder andere het feit dat klager gedurende geruime tijd voortvluchtig is geweest in de periode voorafgaand aan zijn
aanhouding, zijn proceshouding tot op heden en de aard, omvang en periode van het gepleegde delict. Onder deze omstandigheden behoort klager niet in aanmerking te komen voor enige vorm van verlof.

Wat betreft de gedragsinterventies in het kader van het programma TR, merkt de beroepscommissie het volgende op. De deelname van klager aan het programma TR is blijkens informatie uit de inrichting (nog) niet stopgezet. Er kan echter wel worden gesteld
dat indien klager blijft weigeren mee te werken aan voorgestelde gedragsinterventies, niet het beoogde doel zal worden bereikt en er een aanmerkelijke kans op recidive zal blijven bestaan. Het TR-traject is geen vrijblijvend programma dat naar believen
door de deelnemer zelf kan worden ingevuld. Het is dan ook niet aan klager om te beoordelen of de bedoelde gedragsinterventies zinvol zijn of niet.

4.4. De beslissing van de selectiefunctionaris kan dan ook, na afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Hierbij is in aanmerking genomen dat de selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat klager, gelet op zijn voorgeschiedenis en het door het OM gegeven negatieve advies, vooralsnog niet in aanmerking komt voor plaatsing in een
inrichting met een beperkt beveiligingsniveau.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, dr. G.J. Fleers en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van D.C. Carsten, secretaris, op 3 juli 2007

secretaris voorzitter

Naar boven