Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6148/GA, 19 mei 2021, beroep
Uitspraakdatum:19-05-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6148/GA

        

Betreft [Klaagster]

Datum 19 mei 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) Scheveningen (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[Klaagster] (hierna: klaagster) heeft – voor zover in beroep aan de orde - beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat het personeel van de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) aanwezig was in de operatiekamer en meerdere malen na de ingreep en bevalling ongewenst zijn binnengekomen.

 

De beklagcommissie bij het JCvSZ Scheveningen heeft op 10 februari 2020 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klaagster een tegemoetkoming toegekend van €100,- (SC 2019/306). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

 

De beroepscommissie heeft de directeur, klaagster en haar raadsman mr. L.C. de Lange in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Het personeel van de DV&O was allereerst niet bij de operatie van klaagster aanwezig. Ter beklagzitting is niet weersproken dat een medewerker bij de operatie aanwezig is geweest, omdat dit niet aan de orde is gesteld. Het personeel is aanwezig geweest tot aan het moment dat klaagster onder narcose werd gebracht. De directeur Operatie van de DV&O heeft daarbij te kennen gegeven dat conform artikel 23 van de Dienstinstructie bestemd voor het vervoer van justitiabelen door de DV&O (hierna: de Dienstinstructie) het onderzoek in het bijzijn van een medewerker van de DV&O geschiedt. Daarbij neemt de medewerker discretie in acht. Een justitiabele wordt slechts buiten de tegenwoordigheid van de betrokken medewerker onderzocht of behandeld, indien de behandelaar uitdrukkelijk de wens daartoe te kennen heeft gegeven en de wagencommandant dit met het oog op de veiligheid van het transport verantwoord acht. Uit het rapport dat is opgesteld door de betrokken medewerkers van de DV&O volgt dat zij bij aanvang van de operatie hebben aangegeven dat conform de Dienstinstructie één van de medewerkers mee zou gaan naar de operatiekamer om vervolgens deze weer te verlaten nadat klaagster onder narcose is gebracht. De arts en klaagster hebben hierop bevestigend geantwoord. De medewerker heeft in de operatiekamer plaatsgenomen op een kruk in een hoek. Dit was gelet op de privacy op een ruime afstand van klaagster.

 

Standpunt van klaagster

De beklagcommissie heeft terecht overwogen dat het uitgangspunt dient te zijn dat er bij een bezoek van een gedetineerde aan een arts – en in het bijzonder tijdens een operatie van een gedetineerde – geen toezichthoudend personeel aanwezig is. Er golden geen bijzondere veiligheidsrisico’s ten aanzien van klaagster die aanwezigheid bij de operatie konden rechtvaardigen. Dit geldt temeer nu klaagster in haar beklag heeft gesteld  dat klaagster onder volledige narcose ging en het personeelslid zelfs de artsen in de weg liep tijdens de uitoefening van hun werkzaamheden. Ook heeft klaagster opgemerkt dat na de ingreep het personeel herhaaldelijk zonder aankondiging binnenkwam. Klaagster heeft zich hierdoor zeer onjuist bejegend gevoeld en heeft een ernstige schending van haar privacy en lichamelijke integriteit ervaren. Er had bij klaagsters medische ingreep voor een minder ingrijpend alternatief moeten worden gekozen om de privacy van klaagster te respecteren en een juiste bejegening te garanderen. De directeur is tekort geschoten in de zorgplicht op dit punt.

 

Ten aanzien van de stelling van de directeur dat niet is weersproken dat het personeel bij de operatie aanwezig was omdat dit niet aan de orde is gesteld, merkt klaagster op dat zij in haar beklag expliciet heeft verwoord dat het personeel aanwezig was in de operatiekamer, naast haar stonden, de artsen in de weg liepen en ook na de ingreep herhaaldelijk zonder aankondiging binnenkwamen terwijl zij niet, althans niet volledig aangekleed was en het personeel bovendien instructies van het medisch personeel negeerden. Ook uit het proces-verbaal van het verhoor van klaagster door de beklagcommissie volgt dat zij heeft verklaard dat onderhavig beklag betrekking heeft op het voorgenoemde.

 

Nu achteraf wordt gesteld dat er informatie is ingewonnen bij de juridische afdeling van de DV&O, wordt getracht de situatie recht te breien. Er wordt verwezen naar de Dienstinstructie waarin wordt gesproken over het verrichten van een medisch onderzoek in het bijzijn van een medewerker. Het gaat hier echter niet om een routineonderzoek, maar om een spoedoperatie na complicaties van een bevalling. Klaagster betwist daarbij uitdrukkelijk en herhaaldelijk dat met haar en de arts zou zijn besproken dat de medewerker tot aan de narcose aanwezig zou zijn in de operatiekamer.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder c, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) draagt de directeur zorg voor de overbrenging van de gedetineerde naar het ziekenhuis, indien de behandeling van de gedetineerde door een arts aldaar plaatsvindt. De directeur is verantwoordelijk voor de wijze van uitvoering van dit vervoer, ook al wordt het vervoer (in opdracht van de directeur) uitgevoerd door de DV&O.

 

Naar het oordeel van de beroepscommissie staat vast dat in ieder geval steeds één personeelslid van de DV&O aanwezig is geweest in de ruimte(s) waar klaagster medisch contact had met een arts(en). Zo was een personeelslid van de DV&O aanwezig in de ruimte waar klaagster is bevallen onder begeleiding/behandeling van een gynaecoloog, en was een personeelslid van DV&O aanwezig in de operatiekamer totdat klaagster onder narcose werd gebracht in verband met de door klaagster ondergane spoedoperatie na de bevalling.

 

De beroepscommissie stelt voorop dat het contact tussen een arts en een patiënt vertrouwelijk is. Op de inhoud van een dergelijk contact is de geheimhoudingsplicht van de arts van toepassing, wat betekent dat de door de patiënt verstrekte informatie niet zonder diens toestemming aan derden mag worden verstrekt (artikel 457 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek). Gelet hierop – en ook op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 2, derde lid, van de Pbw – moet het uitgangspunt zijn dat er, bij een bezoek van een gedetineerde aan een arts (in het ziekenhuis), geen toezichthoudend personeel aanwezig is in de behandel- of spreekkamer. Daarvan kan slechts worden afgeweken als de aanwezigheid van personeel in de behandel- of spreekkamer uit veiligheidsoverwegingen (strikt) noodzakelijk is.

 

De directeur dient telkens een zelfstandige belangenafweging te maken tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde bij raadpleging van/behandeling door een arts zonder dat daarbij toezichthoudend personeel aanwezig is, en anderzijds het algemene belang van handhaving van de orde en veiligheid en de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

 

Artikel 19 van de Regeling vervoer van justitiabelen (hierna: de Regeling) bepaalt dat de transportgeleider bij een bezoek van een gedetineerde aan een arts standaard aanwezig is in de behandel- of spreekkamer, tenzij de behandelaar uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij de gedetineerde buiten de tegenwoordigheid van de transportgeleider wenst te onderzoeken of te behandelen. Gelet op het hiervoor genoemde uitgangspunt, is deze bepaling echter in strijd met hogere wet- en regelgeving (RSJ 30 maart 2020,  R 19/3386/GA). De beroepscommissie overweegt daarbij dat de verwijzing van de directeur naar artikel 23 van de Dienstinstructie (circulaire van 1 juli 2014, met kenmerk ZD20140000955/14/DJI) dan ook niet volstaat, nu dit artikel in feite hetzelfde inhoudt als artikel 19 van de Regeling. 

 

Een kenbare en toetsbare belangenafweging door of namens de directeur met betrekking tot de noodzakelijkheid van aanwezigheid van personeel van DV&O in de behandelruimtes waar klaagster beviel respectievelijk daarna werd geopereerd, heeft niet plaatsgevonden. Ook overigens is niet gebleken dat klaagster bekend stond als vluchtgevaarlijk of dat zij in de inrichting gevaarlijk of agressief gedrag vertoonde waardoor aanwezigheid van personeel van DV&O in de behandelruimtes noodzakelijk was.

 

Gelet op het voorgaande is de beslissing van de directeur in strijd met de wet. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen, met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 19 mei 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, U.P. Burke en mr. D.R. Sonneveldt, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven