Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6015/GA, 11 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:11-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6015/GA

    

Betreft [Klager]

Datum 11 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing hem te degraderen naar het basisprogramma.

 

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft op

7 februari 2020 het beklag ongegrond verklaard (IJ-2019-001105). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klagers raadsvrouw, mr. C.E. Hok-A-Hin, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw en – namens de inrichting – […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Krimpen aan den IJssel, en […], juridisch medewerker bij de PI Krimpen aan den IJssel, gehoord op de digitale zitting van 11 maart 2021. Klager was niet bij de digitale zitting aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De directeur van de PI Krimpen aan den IJssel heeft een degradatiebeslissing ten aanzien van klager genomen die enkel verband houdt met een incident dat zich in de locatie De Schie heeft afgespeeld. Dit incident betreft een vechtpartij, waarbij klager zich enkel heeft willen verdedigen. Dat blijkt volgens de beklagcommissie ook uit de beelden die zijn bekeken. De andere partij had immers het mes bij zich. Klager heeft weliswaar uit zelfverdediging een klap uitgedeeld, maar zelfverdediging levert geen strafwaardig gedrag op en degradatie op basis van dit incident is reeds daarom onterecht. Voor zover wordt gesteld dat klager een escalerende rol bij de vechtpartij heeft gehad, geldt dat dit slechts een aanname is. Niet bekend is wat klager voorafgaand aan de vechtpartij heeft geroepen en de omstandigheid dat hij zenuwachtig heen en weer liep, kan zijn gelegen in het feit dat hij bang was voor wat er komen ging. Er was op dat moment geen gelegenheid voor klager om er een personeelslid bij te roepen, hetgeen hij ook ten overstaan van de beklagcommissie heeft verklaard.

 

Daarbij komt dat een enkele gedraging volgens vaste jurisprudentie in beginsel onvoldoende is om tot degradatie over te gaan. In dat verband wordt verwezen naar RSJ 6 november 2019, R-19/2969/GA, en RSJ 12 augustus 2020, S-20/4157/SGA. In beide gevallen was sprake van een vechtpartij, maar werd het rode gedrag in het licht van het groene gedrag onvoldoende zwaarwegend geacht en/of voldeed de belangenafweging niet aan de daaraan te stellen eisen. De directeur erkent dat voormeld incident de enige grond voor klagers degradatie was en verwijst naar RSJ 3 oktober 2018, S-457. Dit betreft echter geen vergelijkbare casus, nu het onderhavige geval een incident betreft en klager verder niet bij vechtpartijen of geweld binnen de inrichting betrokken is. De door de directeur aangehaalde uitspraak betreft het invoeren van drugs. Het aanwezig hebben van drugs binnen de PI betreft een voortdurende gedraging en niet een incident. Bovendien leidt het invoeren van drugs in grote hoeveelheden tot dealen, hetgeen meerdere strafbare gedragingen betreft.

 

De omstandigheden van het incident hadden bij de belangenafweging moeten worden meegewogen. Niet klager, maar de andere partij droeg het mes bij zich, heeft dit gebruikt en na afloop bedreigingen geuit. Klager scoort bovendien op alle onderdelen ‘groen’ en zijn structurele gedrag is positief. Hij zet zich voldoende in voor zijn re-integratie. De beperkte rol die hij bij het incident heeft gespeeld doet daar niet aan af. De belangenafweging had dan ook in zijn voordeel moeten uitvallen.

 

Standpunt van de directeur

Hoewel niet onomstotelijk vaststaat of het mes dat is gebruikt bij de betreffende vechtpartij van klager of van de andere partij was, blijkt uit de stukken ook dat klager voorafgaand aan de vechtpartij iets naar beneden heeft geroepen en zenuwachtig heen en weer liep, alsof hij wist wat er ging gebeuren. Hij heeft zichtbaar de aanval gekozen en direct uitgehaald naar de andere partij, waarop een worsteling is ontstaan. Bovendien had klager slechts lichte verwondingen, terwijl de andere partij een snijwond had. Daarmee is voldoende aannemelijk dat klager een escalerende rol in de vechtpartij heeft gehad. Gelet op het feit dat het een zeer ernstig incident betreft waarbij een wapen aanwezig was en het feit dat klager daarin een escalerende rol heeft gehad, kan dit incident op zichzelf de degradatie van klager rechtvaardigen.

 

3. De beoordeling

De directeur beslist op grond van artikel 1d (oud) van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden over promotie en degradatie van gedetineerden. Gedetineerden hebben een eigen verantwoordelijkheid voor hun terugkeer in de samenleving. Het gedrag van een gedetineerde kan worden onderscheiden in goed (‘groen’) gedrag, dit-kan-beter (‘oranje’) gedrag en ongewenst (‘rood’) gedrag. De directeur dient bij de beoordeling van het gedrag van een gedetineerde een afweging te maken. De grondslag voor degradatie vormt immers de mate waarin de gedetineerde verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie. Niet elk ongewenst gedrag hoeft tevens in te houden dat een gedetineerde niet aan zijn re-integratie meewerkt. Om te voorkomen dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld, dient de directeur niet alleen de feiten en omstandigheden van het ongewenste gedrag, maar ook het structurele gedrag van de gedetineerde (waaronder alle onderdelen van goed gedrag) mee te nemen in zijn afweging.

 

Klager is gedegradeerd op basis van een enkele ongewenste gedraging, te weten zijn betrokkenheid bij een vechtpartij (waarbij gebruik is gemaakt van een mes) in de locatie De Schie. Van dit-kan-beter (‘oranje’) gedrag is, zo staat in de degradatiebeslissing beschreven, geen sprake. Als positief/goed (‘groen’) gedrag is beschreven dat alle disciplines, zoals klagers trainer, de docent bij het onderwijs en zijn casemanager, positief over hem zijn te spreken. De afdeling sport geeft aan dat hij goed en sportief aan de aangeboden sportmomenten deelneemt. Hoewel een incidentele ongewenste gedraging dusdanig ernstig kan zijn dat deze op zichzelf een degradatie kan rechtvaardigen, acht de beroepscommissie de aan de degradatie ten grondslag gelegde ongewenste gedraging, gelet op het positieve gedrag van klager en het ontbreken van ‘oranje’ gedrag, in dit geval onvoldoende zwaarwegend om te kunnen concluderen dat klager onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie.

 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van de directeur als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €30,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €30,-.

 

Deze uitspraak is op 11 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, U.P. Burke en mr. E. Lucas, leden, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven