Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0360/GM, 2 juli 2007, beroep
Uitspraakdatum:02-07-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/360/GM

betreft: [klager] datum: 2 juli 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring/ISD (h.v.b./ISD) Amsterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 9 februari 2007 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 1 juni 2007, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn klager noch de inrichtingsarts van het h.v.b./ISD Amsterdam verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 28 december 2006, betreft het niet verstrekken van Ritalin als medicatie voor klagers ADHD.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft in het beroepschrift het volgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd.
Klager heeft al sinds zijn jeugd last van ADHD maar de inrichtingspsychiater wil dit niet erkennen en weigert hem de juiste medicatie voor te schrijven. Hij geeft klager antidepressiva in plaats van de echte medicatie. Klager is niet depressief en wil
daarom voor zijn aandoening geschikte medicatie.

De inrichtingsarts heeft – schriftelijk en zakelijk weergegeven – het volgende standpunt ingenomen.
Klager vraagt al enige tijd zeer frequent om verstrekking van Ritalin. Er is navraag gedaan bij zijn huisarts omdat klager aangaf dat deze hem dat middel voorschreef. Die stelling van klager was onjuist. Klager is gezien door de inrichtingspsychiater,
die weer informatie heeft opgevraagd bij de Brijder Stichting in Haarlem. Ook deze stichting heeft nimmer Ritalin aan klager voorgeschreven. Klager is sinds november 2006 zes maal gezien door de psychiater en hij heeft 50 spreekbriefjes ingevuld. De
psychiater heeft geen aanleiding gezien om aan klager Ritalin voor te schrijven, wel is hem Zyprexa voorgeschreven. Aan klager is ook uitgelegd waarom hem geen Ritalin wordt voorgeschreven. Daar is geen aanleiding voor. Daarbij speelt ook nog dat
Ritalin het in de inrichting goed doet op de pillenmarkt en dat er druk in gehandeld wordt.

3. De beoordeling
Hoewel klager stelt te lijden aan de aandoening ADHD, wordt dit door de inrichtingsarts en -psychiater tegengesproken en stellen zij dat na onderzoek is gebleken dat een dergelijke diagnose nimmer bij klager is vastgesteld. Voorts stelt klager dat hem
voor die gestelde aandoening het geneesmiddel Ritalin zou zijn voorgeschreven. Ook dit wordt door de arts en de psychiater tegengesproken. De beroepscommissie acht de verklaringen van de arts en psychiater aannemelijk, mede omdat klager zijn
stellingen
niet heeft onderbouwd met (nadere) medische gegevens. Gelet daarop was er voor de arts en/of de psychiater geen aanleiding om aan klager het verzochte geneesmiddel voor te schrijven. Nu klager daarnaast meermalen is gezien door de inrichtingsarts en de
-psychiater en hem ook te kennen is gegeven waarom hem geen Ritalin wordt verstrekt, komt de beroepscommissie – het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien – tot het oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt
als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, drs. M.F. van Brederode - Zwart en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 2 juli 2007

secretaris voorzitter

Naar boven