Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7266/GA, 9 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:09-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7266/GA

               

Betreft [Klager]

Datum 9 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege werkweigering, ingaande op 20 januari 2020.

 

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Middelburg heeft op 22 mei 2020 het beklag ongegrond verklaard (MB-2020-000063). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

 

Klagers raadsman, mr. M.M.J.P. Penners, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klagers raadsman en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Middelburg, gehoord op de digitale zitting van 11 maart 2021.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager voelde zich op 17 januari 2020 niet in staat om arbeid te verrichten en heeft dit vervolgens bij het aanwezige personeel gemeld. In geval van een dergelijke ziekmelding dient de medische dienst op de hoogte te worden gesteld. Dat dit niet is gebeurd, kan klager niet worden aangerekend. Hij heeft de stappen ondernomen die van hem verwacht mogen worden. Hij is op 13 januari 2020 naar het ziekenhuis in Goes gebracht, omdat het zicht in zijn rechteroog nagenoeg geheel was weggevallen. Aldaar is hij door een specialist beoordeeld, is zijn oog onderzocht en is hem via een infuus antibiotica toegediend.

 

De directeur heeft niet de medische kennis om te kunnen beoordelen of klager in staat is om arbeid te verrichten en het is niet aan de directeur om daarover een zelfstandig medisch oordeel te geven. Als klager zich niet in staat acht om zijn werkzaamheden te verrichten, is het oordeel dat hij daartoe wel in staat is voorbehouden aan een arts. Dat er diezelfde dag gestaakt is, betekent niet per definitie dat klager hieraan heeft deelgenomen. Hij houdt zich niet bezig met dit soort activiteiten en volgt het dagprogramma naar behoren. Zijn ziekmelding staat op geen enkele wijze in verband met de staking. De disciplinaire straf is hem dan ook op onterechte gronden opgelegd en hij dient hiervoor adequaat te worden gecompenseerd.

 

Indien de beroepscommissie van oordeel is dat de disciplinaire straf terecht aan klager zou zijn opgelegd, geldt dat de opgelegde straf te hoog is. De sanctiekaart schrijft voor werkweigering immers twee en niet drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel voor.

 

Standpunt van de directeur

Op zaterdag 18 januari 2020 is tijdens een gezamenlijke lunch van de afdeling Oost een arbeidsstaking georganiseerd. Deze zou op maandag 20 januari 2020 plaatsvinden en een massale ziekmelding in zowel de ochtend als de middag betreffen. Klager was bij de organisatie van deze staking aanwezig. Vervolgens heeft hij zich op maandag 20 januari 2020 ziekgemeld en is hij niet gaan werken. De directeur was vanwege de aankondiging van de staking die dag op 20 januari 2020 op de afdeling aanwezig en heeft informatie ingewonnen over alle gedetineerden die zich die dag hebben ziekgemeld. Klager had een goede nacht gehad en zag er goed uit. Hij heeft geen medische achtergrond en zag er niet ziek uit. Bovendien was hij prima aanspreekbaar.

 

Klager heeft, anders dan hij aanvoert, op 13 januari 2020 geen ziekenhuis bezocht. Hij heeft op 27 december 2019 een afspraak in het ziekenhuis gehad en daarbij zijn geen beperkingen vastgesteld. Op 31 december 2019 en 29 januari 2020 zouden nadere onderzoeken in het ziekenhuis plaatsvinden, maar klager heeft op 29 januari 2020 geweigerd naar het ziekenhuis te gaan.

 

3. De beoordeling

In artikel 47, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet is bepaald dat gedetineerden die, al dan niet onherroepelijk, tot een vrijheidsstraf zijn veroordeeld, verplicht zijn de aan hen door de directeur opgedragen arbeid, zowel binnen als buiten de inrichting, te verrichten.

 

Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat op zondag

19 januari 2020 de directeur het bericht had ontvangen dat op zaterdag 18 januari 2020 tijdens een gezamenlijke lunch van de afdeling Oost een arbeidsstaking werd georganiseerd die op maandag 20 januari 2020 zou plaatsvinden. Klager was bij de organisatie daarvan aanwezig. De staking zou een massale ziekmelding in zowel de ochtend als de middag betreffen. De directeur was vanwege de aangekondigde arbeidsstaking op maandag 20 januari 2020 op de afdeling aanwezig. Vaststaat dat die dag daadwerkelijk een arbeidsstaking heeft plaatsgevonden en dat (ook) klager zich heeft ziekgemeld. De directeur heeft informatie ingewonnen over alle gedetineerden die op die dag niet aan de arbeid deelnamen. In het geval van klager heeft navraag de directeur geleerd dat klager een goede nacht had gehad, hij geen medische beperkingen/achtergrond had en zij vond dat hij er op dat moment goed – niet ziek – uitzag. Onder deze omstandigheden heeft de directeur, ofschoon zij geen medicus is, klagers ziekmelding op 20 januari 2020 in redelijkheid kunnen aanmerken als werkweigering en aan klager daarvoor een disciplinaire straf kunnen opleggen.

 

Voor zover aan klager een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel is opgelegd, geldt dat de op dat moment geldende sanctiekaart voor werkweigering een disciplinaire straf van maximaal twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel voorschrijft. De directeur heeft niet gemotiveerd waarom in het geval van klager van deze richtlijn is afgeweken. De beslissing van de directeur moet dan ook in zoverre als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing – de oplegging van een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel – niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe voor de dag dat hij te lang in een andere verblijfsruimte dan een strafcel heeft verbleven. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €7,50,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €7,50,-.

 

Deze uitspraak is op 9 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, U.P. Burke en mr. E. Lucas, leden, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven