Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7562/GM, 8 april 2021, beroep
Uitspraakdatum:08-04-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7562/GM  

           

Betreft [klager]

Datum 8 april 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klagers raadsman, mr. D.J. Troost, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat hij op 19 maart 2020 vanuit het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) is teruggeplaatst naar het arrestantenregime in de penitentiaire inrichting (PI) Alphen aan den Rijn en op 30 maart 2020 werd overgeplaatst naar het JC Zaanstad, omdat klager vindt dat zijn gezondheidstoestand het verblijf in een reguliere PI niet toelaat. 

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de inrichtingsarts in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. Mr. C.A. Purperhart heeft namens klager een nadere motivering van het beroep ingediend.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Er is sprake van aanzienlijke degeneratieve veranderingen van de cervicale, thoracale en lumbale wervelkolom met aanzienlijke spondylotische haakvorming en toenemende tussenwervelruimteversmallingen en een brede protrusie van discus L4/L5, die zich uitbreidt in het neuroforamen links. Deze aandoeningen blijken uit de verslagen van de radiologen en de neuroradioloog. Opereren is niet mogelijk. De prognose is dat de aandoeningen in ernst zullen toenemen. Klager verwijst ook naar het recente verslag van de radioloog van 7 juli 2020, waaruit een ernstige sclerose met haakvorming atlanto-axiaal, alsmede spondylose aan de wervels blijkt met een neiging tot DISH (diffuse idiopathic skeletal hyperostosis). De aandoeningen breiden zich dus uit tot de bovenste nekwervels. Op 30 april 2020 verloor klager het bewustzijn. Klager stelt zich op het standpunt dat dit een gevolg was van de constante hevige pijn en de ernstige slaapdeprivatie gedurende lange tijd, wat heeft geleid tot een extreem hoge bloeddruk. De hoogst gemeten bovendruk bedroeg 190 en de hoogst gemeten onderdruk 160. Onder normale omstandigheden heeft klager een bloeddruk van 120/60. De klacht heeft betrekking op het volharden in de weigering van de inrichtingsarts om te voldoen aan wat medisch gezien noodzakelijk is voor het omgaan met de aandoeningen aan de wervelkolom van klager. Het blijven voorschrijven van pijnstillende middelen is tegen beter weten in. De pijn en slaapdeprivatie worden hierdoor niet of nauwelijks verminderd. Meerdere malen heeft klager aangegeven dat onder meer het verstelbare bed een noodzakelijke (maar niet voldoende) voorwaarde is om de pijn zodanig te verminderen dat deze voor klager onder controle gehouden kan worden. Dat geldt ook voor de slaapdeprivatie.

De oorspronkelijke klacht dan wel het bemiddelingsverzoek ex artikel 29 van de Penitentiaire maatregel (Pm) dateert van 1 april 2020. Ondanks diverse aanmaningen en rapellen van klager en zijn advocaat heeft het tot 20 mei 2020 geduurd voordat een voorbemiddelingsgesprek met het hoofd zorg heeft plaatsgevonden. Het hoofd zorg kwam tijdens dit gesprek tot de conclusie dat er urgentie is voor het uitvoeren van een detentiegeschiktheidsonderzoek, omdat er aanknopingspunten zijn om te vermoeden dat klager detentieongeschikt is. Deze vraag zou aan de medisch adviseur moeten worden voorgelegd, aldus het hoofd zorg. Nadat klager er via zijn advocaat achter kwam dat de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA) op 12 juni 2020 nog geen bericht van het hoofd zorg had ontvangen en het hoofd zorg niet reageerde op verdere aanmaningen, heeft klager zich uiteindelijk bij brief van 23 juni 2020 gewend tot de vestigingsdirecteur. Ook op deze brief heeft klager geen antwoord mogen ontvangen. Pas op 2 juli 2020 ontving klager een op 24 juni 2020 gedateerde ontvangstbevestiging van de afdeling IMA. Klager stelt zich op het standpunt dat de praktijk van de voorbemiddeling in strijd is met artikel 29 van de Pm. Deze praktijk heeft geleid tot een vertraging van drie maanden, met als gevolg dat de gezondheidstoestand van klager aanzienlijk is verslechterd zonder dat dit nodig was. Klager meent verder dat, zelfs al zou het beleid rechtmatig zijn, het klager alsnog vrij staat om de voorbemiddeling over te slaan door zich rechtstreeks tot de medisch adviseur te wenden.

Naast de al genoemde ontvangstbevestiging van 24 juni 2020 ontving klager een gelijkluidende ontvangstbevestiging van de afdeling IMA, ditmaal gedateerd 6 juli 2020. Het is voor klager niet mogelijk om vast te stellen op welke stukken het advies van de medisch adviseur is gebaseerd. Dit klemt temeer omdat de medisch adviseur geen antwoord geeft op de vraag waar het hoofd zorg zich op 20 mei 2020 voor gesteld zag, namelijk of klager detentieongeschikt moet worden geacht.

De medisch adviseur stelt dat klachten zoals diarree niet in verband lijken te staan met medicatie. Klager heeft inmiddels bij zijn eigen apotheek laten nagaan wat de bijverschijnselen zijn van de achtereenvolgens voorgeschreven pijnstillers. Het is klager gebleken dat al zijn klachten onder punt 7 van zijn verzoek wel degelijk vermeld worden in de lijst van bijwerkingen. Deze bijwerkingen werden laatst nog bevestigd door dr. […] van het LUMC in een op 30 juli 2020 gehouden telefoongesprek. Anders dan de medisch adviseur beweert kan blootstelling aan langdurige en zware stress, waarbij klachten als oververmoeidheid en hoge bloeddruk ontstaan, wel degelijk tot haaruitval leiden.

Nimmer heeft klager verteld dat hij goede ervaringen had met de destijds door zijn huisarts voorgeschreven medicatie. Het tegendeel is waar. Ook toen al had klager last van ernstige bijwerkingen en hadden de pijnstillende middelen niet of nauwelijks effect. Het is ook onjuist dat klager aan de inrichtingsarts van de PI Alphen aan den Rijn zou hebben verteld dat hij goede ervaringen had met Fentanyl. Andermaal verwijst klager naar het gestelde onder punt 3 van zijn verzoek van 22 juni 2020. Klager was juist de meeste tijd in staat zonder pijnstillers te leven onder de gestelde condities.

Anders dan de medisch adviseur meent is de toenemende urineretentie wel degelijk een bijwerking van de medicatie. Klager had zijn hoop gevestigd op het door het LUMC voorgeschreven TENS-apparaat. Dit apparaat kon – onder meer vanwege de beperkte beschikbaarheid van (zorg)medewerkers – binnen de PI echter onvoldoende benut worden. Met de stelling van de medisch adviseur dat deze behandeling in een later stadium opnieuw kan worden aangevraagd, wordt miskend dat deze behandeling binnen de PI niet naar behoren kan worden uitgevoerd.

Dr. […] van het JCvSZ schrijft dat, aangezien de klachten al langdurig bestaan (in de zin van dat zij niet zijn te genezen), de indicatie voor opname in het JCvSZ vervalt. Klager constateert dat de door dr. […] gehanteerde definitie van ADL aanzienlijk afwijkt van de in de zorg gebruikelijke definitie.

De medisch adviseur wijst er nog op dat klagers BMI aan de hoge kant is. Als daar al sprake van zou zijn was dat in 2018. De medisch adviseur heeft dat destijds aan de orde gesteld. Inmiddels is klager ruim dertien kilo afgevallen. Het argument van de medisch adviseur is niet meer aan de orde. Klager meent dat de conclusie is gerechtvaardigd dat de detentie zijn gezondheid wel degelijk schade toebrengt. De gevolgen zijn medisch gezien vermijdbaar en dus onnodig. Het risico van restverschijnselen wordt willens en wetens genomen. Het is volgens klager evident dat een en ander in strijd is met wat een redelijk handelend vakbekwaam arts betaamt. Klager verzoekt de medische beroepscommissie primair om de klacht gegrond te verklaren en de kwestie (terug) te verwijzen opdat een detentie(on)geschiktheidsonderzoek kan plaatsvinden. Subsidiair verzoekt klager de klacht gegrond te verklaren en de kwestie (terug) te verwijzen opdat de mogelijkheden van een overplaatsing naar het JCvSZ kunnen worden onderzocht, omdat daar wel voldaan kan worden aan de geschetste noodzakelijke voorwaarden.

Het hoofd zorg gaat volledig voorbij aan het namens klager ingediende beroepschrift. Het standpunt van het hoofd zorg staat diametraal tegenover de conclusie die zij in het voorbemiddelingsgesprek van 20 mei 2020 nog trok en in sterk afgezwakte vorm pas op 3 juni 2020 schriftelijk heeft vastgelegd. Het hoofd zorg is niet gekwalificeerd als arts en is niet bevoegd om kennis te nemen van klagers medisch dossier. Waar klager onder punt 4.3 van de aanvullende gronden wijst op het risico op restverschijnselen dat de inrichtingsarts willens en wetens heeft genomen, is dit risico inmiddels manifest geworden in blijvend lichamelijk letsel. Tijdens het penitentiair programma (PP) moest klager op 6 september 2020 met spoed worden opgenomen in het Maasstad Ziekenhuis wegens een acuut myocard infarct. De reeds op 30 april 2020 geconstateerde extreem hoog opgelopen bloeddruk als gevolg van de constante hevige pijn en de ernstige slaapdeprivatie had aanleiding moeten zijn voor de inrichtingsarts tot het nemen van adequate maatregelen, waaronder het laten maken van een hartfilmpje. Nadat klager op genoemde datum in bewusteloze toestand was aangetroffen werd deze mogelijkheid ook geopperd door de toegesnelde verpleegkundige, maar er is nimmer gevolg aan gegeven. Evenmin is gevolg gegeven aan de na 30 april 2020 in toenemende frequentie door klager aangegeven klachten: pijn in de onderarmen en handen, de oorsuizingen gepaard gaande met een hoge fluittoon, het afnemende zicht, de constante duizeligheid en misselijkheid, de permanent bloeddoorlopen ogen en de uitputtingsverschijnselen. Anders dan het hoofd zorg stelt, heeft klager slechts één keer na lang aandringen een arts gezien en dat was pas op 2 juli 2020. Belangrijke indicaties voor een naderend hartfalen werden over het hoofd gezien. Het medisch dossier vermeldt wel de op 7 augustus 2020 geconstateerde teruggelopen bloeddruk en dat klager daar blij mee was, maar niet dat nadien weer een extreem hoge bloeddruk werd gemeten. Klager stelt vast dat het medisch dossier ernstige tekortkomingen bevat. Klager wenst door de medische beroepscommissie te worden gehoord.

Standpunt van de inrichtingsarts

Detentieongeschiktheid is niet geïndiceerd. Voor opname in het JCvSZ is in het JC Zaanstad geen indicatie gesteld. De medische dienst van het JC Zaanstad heeft de zorg verleend die klager nodig heeft. Uit het medisch dossier blijkt dat er zeer regelmatig consulten zijn geweest en dat veel mogelijkheden zijn ingezet om de chronische klachten van klager te verlichten. Verwezen wordt naar het medisch dossier en het advies van de medisch adviseur.

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is onvoldoende onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Termijn afdoening bemiddeling medisch adviseur

In beroep is aangevoerd dat de voorbemiddeling tot vertraging heeft geleid en dat deze praktijk in strijd is met het recht.

De beroepscommissie stelt voorop dat ten tijde van de klacht in de destijds geldende artikelen 28 en verder van de Pm (oud) het beroep tegen medisch handelen is geregeld. De sinds 1 mei 2011 gestarte werkwijze en bestaande praktijk inzake bemiddeling, is sinds 1 januari 2021 in de wet vastgelegd in artikel 71b en verder van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). De eerste fase is die van voorbemiddeling door het hoofd zorg van de inrichting waar de klacht speelt. Mocht dat niet tot een oplossing leiden, dan kan de klager zijn klacht doorzetten en stuurt het hoofd van de medische dienst de klacht en het verslag van het gesprek ter verdere bemiddeling door naar de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid. Pas als bemiddeling door de medisch adviseur voor de klager niet bevredigend is, staat beroep bij een speciale beroepscommissie van de RSJ open.

Artikel 29, vierde lid, van de Pm (oud) bepaalt dat de medisch adviseur ernaar streeft binnen vier weken een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te bereiken.

Namens klager is aangevoerd dat die termijn met het voorbemiddelingsgesprek dat op 20 mei 2020 heeft plaatsgevonden en het bemiddelingsverslag van 13 juli 2020 ruimschoots is overschreden.

De termijn van artikel 29, vierde lid, van de Pm (oud) is inderdaad overschreden. De wet verbindt aan overschrijding van die termijn echter geen gevolgen. De beroepscommissie volstaat daarom met de constatering dat het bemiddelingsverslag van 13 juli 2020 buiten de termijn van artikel 29, vierde lid, van de Pm (oud) tot stand is gekomen en bekendgemaakt.

Detentie(on)geschiktheid

De beroepscommissie stelt voorop dat een oordeel over de detentiegeschiktheid van gedetineerden is voorgehouden aan de medisch adviseur van de afdeling IMA. De vraag naar de detentiegeschiktheid van klager in een reguliere PI is niet aan het oordeel van de beroepscommissie onderworpen.

In de uitspraak op het beroep betreffende klagers verzoek om strafonderbreking (RSJ 23 juni 2020, R-20/6740/GV) is overwogen dat de medisch adviseur van de afdeling IMA om advies is gevraagd. In die aanvraag staat centraal de vraag of de voor de gedetineerde benodigde zorg binnen de PI kan worden gerealiseerd of dat voor het leveren van die zorg een tijdelijk verblijf buiten de inrichting is aangewezen. De medisch adviseur achtte het verlenen van strafonderbreking niet geïndiceerd. Van 4 maart 2020 tot en met 19 maart 2020 is klager in het JCvSZ geplaatst om vast te kunnen stellen welke zorg hij behoeft. Daar is vastgesteld dat klager in een reguliere inrichting kan worden geplaatst en dat hij niet detentieongeschikt is (vgl. RSJ 23 juni 2020, R-20/6740/GV). De medisch adviseur heeft in die zaak geconcludeerd dat de voor klager benodigde zorg vanuit de PI kan worden geleverd.

De beroepsrechter heeft in RSJ 3 september 2020, R-20/6494/GB, klager niet-ontvankelijk in zijn beroep verklaard dat gericht was tegen zijn plaatsing in het JC Zaanstad. Klager neemt sinds 14 augustus 2020 deel aan een PP.

Handelen van de inrichtingsarts

Uit de medische informatie blijkt dat er bij klager sprake is van langer bestaande chronische rugklachten waarbij specialisten geen alarmsymptomen constateren. Klager is geplaatst op een mindervalide cel en heeft de beschikking over een rollator. Blijkens het verslag van het hoofd zorg is aan klager een tweede matras verstrekt om wat zachter te kunnen liggen. Klager moet afwisselend staan, zitten en lopen om de pijn aan te kunnen. Klager gaat niet luchten omdat hij bang is voor incontinentie en hij heeft moeite om met zijn rollator door deuren te gaan. Klager wordt regelmatig gesproken door verpleegkundigen, de verpleegkundig specialist en/of arts. Het beleid is om klager voor zijn pijnklachten met inschakeling van de pijnpoli te (laten) behandelen.

Uit het medisch dossier blijkt dat, direct nadat dit in verband met de coronamaatregelen weer mogelijk was, klager op 26 mei 2020 is gezien op de pijnpoli van het LUMC en in verband met zijn chronische pijnklachten een TENS-apparaat voorgeschreven heeft gekregen. Daarna zijn er verscheidene belafspraken geweest met die pijnpoli. Bij binnenkomst in de PI was het verstrekken van een verstelbaar bed niet mogelijk. Op 11 juni 2020 is de fysiotherapeut ingeschakeld. Op 12 juni 2020 is in het multidisciplinair overleg, waaraan de inrichtingsarts, de verpleegkundige en de fysiotherapeut hebben deelgenomen, de noodzaak van een verstelbaar bed aan de orde gesteld, waarvoor mede naar aanleiding van de laatste informatie van de pijnpoli geen indicatie werd gezien. Daarna is een handdouche aangevraagd. Vervolgens is een aangepast matras besproken en is klager op de afdeling radiologie onderzocht. 

Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft klager de zorg gekregen die van de inrichtingsarts en de medische dienst mocht worden verwacht. Klager heeft na verwijzing door de inrichtingsarts op de pijnpoli een specialistische behandeling gekregen en een TENS apparaat in gebruik gekregen. Ondanks dat het optimaal benutten van dit apparaat niet mogelijk was en het gebruik niet tot het gewenste resultaat leidde en voor een verstelbaar bed geen indicatie werd afgegeven, is de beroepscommissie van oordeel dat klagers klachten serieus zijn genomen. Daarbij is ook in aanmerking genomen dat hij regelmatig is gezien door de medische dienst en de inrichtingsarts waar nodig medisch specialistische zorg heeft ingeschakeld. Uit de stukken en de medische gegevens is niet gebleken van onzorgvuldig handelen door of namens de inrichtingsarts.

Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts niet worden aangemerkt als in strijd met de destijds geldende norm van artikel 28 van de Pm (oud). De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 8 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. P.J.M. van Puffelen en drs. M.P. Frankenhuis, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven