Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20661/GB, 6 april 2021, beroep
Uitspraakdatum:06-04-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/20661/GB

               

Betreft klager

Datum 6 april 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 1 maart 2021 verzoeker opgeroepen om zich op 29 maart 2021 te melden in de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn.

Verzoeker heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 22 maart 2021 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.

Verzoekers raadsvrouw, mr. J.M. Bekooij, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken, waaronder de brief van klagers raadsvrouw van 1 april 2021.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager was tot begin 2019 dakloos. In die periode reisde hij met het openbaar vervoer zonder hiervoor te betalen. Toen klager dakloos was, stond hij nergens ingeschreven en verbleef hij in de nachtopvang. Klager ontving zijn post op het postadres van de gemeente. Omdat klager geen vast adres had, zijn de oproepen voor de rechtszaken langs hem heen gegaan en heeft hij deze nooit ontvangen. Hij wist niet dat er boetes openstonden en dat hij voor de rechter moest verschijnen. Daarnaast heeft klager een IQ van 74 en heeft hij moeite met lezen. Hij begrijpt vaak niet wat er wordt bedoeld in bepaalde situaties. Klager schrok dan ook enorm van de oproep zich te melden bij de PI en had, als hij daar eerder van op de hoogte was, stappen ondernomen.

Sinds begin 2019 heeft klager anderhalf jaar onder begeleiding gewoond bij het Jeugd Interventie Team, waarna hij is uitgestroomd naar een ‘omklapwoning’. Hij ontvangt een huurtoeslag en een bijstandsuitkering. Sinds oktober 2019 staat klager onder bewind en er zijn betalingsregelingen getroffen met schuldeisers. Daarnaast is klager aangemeld voor schuldhulpverlening, alwaar een plan is gemaakt om schuldeisers aan te schrijven. Als klager in detentie raakt, zal hij mogelijk uit het systeem van de schuldhulpverlening verwijderd worden en zal hij niet meer aan lopende betalingsregelingen kunnen voldoen – met het risico dat hij niet langer zal beschikken over een zorgverzekering – en zal hij zijn woning verliezen, omdat hij dan geen huurtoeslag en bijstandsuitkering ontvangt.

Sinds 2019 heeft klager eindelijk structuur in zijn leven. Zijn begeleider van het Jeugd Interventie Team is jaren bezig geweest met het opbouwen van het leven van klager. Een detentie zal ervoor zorgen dat klager weer terug bij af zal zijn. Klager verzoekt de melddatum op te schorten, dan wel hangende het in te dienen gratieverzoek op te schorten.

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar de inhoud van de beslissing van 22 maart 2021. Klager is niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaarschrift, omdat verweerder niet bevoegd is te beslissen over een betalingsregeling met klagers bewindvoerder. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat uit het beroepschrift valt op te maken dat er op dit moment nog geen gratieverzoek is ingediend. Een eventueel gratieverzoek wordt na de datum van de meldbrief ingediend en er is derhalve geen sprake van een opschortende werking van rechtswege. Verweerder ziet in de aangevoerde gronden of onderliggende bewijzen geen reden om een uitstel van de melddatum te verlenen. Verder komt uit informatie van de PI Alphen naar voren dat klager zich op 29 maart 2021 bij de PI heeft gemeld. Verweerder verzoekt het beroep ongegrond te verklaren.

3. De beoordeling

De procedure voor zelfmelders is geregeld in hoofdstuk 2 van de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen en hoofdstuk 2 van de Beleidsregel tenuitvoerlegging strafrechtelijke en administratiefrechtelijke beslissingen.

De beroepscommissie constateert dat uit het bezwaarschrift niet naar voren komt dat klager om uitstel van de melddatum heeft verzocht. Klager heeft enkel aangegeven dat hij een andere sanctie wil in plaats van een hechtenis. Daartoe is verweerder niet bevoegd. Gelet daarop heeft verweerder terecht geconcludeerd dat klager niet kon worden ontvangen in zijn bezwaar. In beroep is echter alsnog verzocht om uitstel van de melddatum. Daarom zal de beroepscommissie dit om proceseconomische redenen inhoudelijk beoordelen.

Klager wil graag uitstel van zijn melddatum, omdat hij niet op de hoogte was van de veroordelingen en het moeten ondergaan van een hechtenis. Klager wil een andere sanctie dan een hechtenis, omdat hij door een detentie in grote problemen zal komen met zijn woning en schuldeisers. Daarnaast zal klager een gratieverzoek indienen. Hij wil de uitkomst van die procedure in vrijheid afwachten.

De beroepscommissie stelt voorop dat zij begrip heeft voor klagers situatie en dat zij begrijpt dat een detentie in klagers situatie ingrijpend is. Een gratieverzoek dat wordt ingediend als de tenuitvoerlegging van de strafrechtelijke beslissing waarop het gratieverzoek ziet, al is aangevangen – op de datum van de dagtekening van de aan de veroordeelde gerichte mededeling met de datum waarop hij zich moet melden (artikel 5:1 in verbinding met artikel 5:2, aanhef en onder a, sub 1, van het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen) –, schort de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf echter niet op. Dit volgt uit artikel 6:7:2, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Namens klager is op dit moment – voor zover bekend – nog geen gratieverzoek ingediend. Een in te dienen gratieverzoek wordt daarmee per definitie na de aanvang van de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde gevangenisstraf ingediend. Dit gratieverzoek heeft, gelet op het voorgaande, geen opschortende werking van rechtswege. Dat betekent dat klager de eventuele uitkomst van een namens hem ingediend gratieverzoek in beginsel niet in vrijheid mag afwachten.

Het is de beroepscommissie niet gebleken dat klager, anders dan met het afwachten van de uitkomst van het gratieverzoek, gebaat is bij uitstel van zijn melddatum. Klager heeft onvoldoende met stukken onderbouwing gegeven aan zijn financiële situatie en aan het door hem gestelde met betrekking tot zijn woning. Daarbij merkt de beroepscommissie op dat de situatie waarin klager verkeert bij een uitstel van zijn melddatum ook hetzelfde blijft: op het moment dat hij zich meldt voor het ondergaan van de aan hem opgelegde hechtenis, raakt hij mogelijk zijn woning kwijt en zullen betalingsafspraken met schuldeisers in de knel komen. Klager heeft ook niet toegelicht hoe hij een eventuele periode van uitstel kan en zal benutten om de nadelige gevolgen van de detentie te beperken.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 6 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven