Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5690/GA, 18 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:18-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/5690/GA

                                   

Betreft [Klager]

Datum 18 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.         het aanbieden van minimale douchemomenten en zeer weinig recreatiemomenten in het rooster (AR 2019/765);

b.         de lange wachtlijst voor de arbeid en het daarbij behorende compensatiebeleid (AR 2019/766).

 

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn heeft op 11 december 2019 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klachten. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

 

De beroepscommissie heeft klager en de directeur van de PI Alphen (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Beklag a: Na maandag wordt er pas op vrijdagmiddag weer de gelegenheid geboden om te douchen. Als klager op vrijdagmiddag naar het wekelijkse gebed wil, wordt hem een douchemoment ontzegd. Tevens zijn er geen vaste douchemomenten na het sporten en is het bezoekuur daarbij pal na het sportmoment ingeroosterd. Klager vraagt zich af in hoeverre er bij het maken van het rooster vanuit het belang van de gedetineerden is gedacht. Dit is bij elkaar genomen niet verenigbaar met artikel 44, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Klager had in zijn beklag moeten worden ontvangen. Als de verantwoordelijkheid van het rooster onder de directeur berust en elke wijziging hierin klager als gedetineerde direct raakt, is dit volgens klager een door of namens de directeur genomen beslissing. Mocht de beroepscommissie hier niet in meegaan, wijst klager erop dat het weigeren van de directeur het rooster te herzien gelijk kan worden gesteld aan een beslissing in de zin van artikel 60, eerste en tweede lid, van de Pbw.

 

Beklag b: De arbeid wordt zo ingedeeld dat een gedeelte van de gedetineerden maanden moet wachten voordat ze kunnen beginnen. Klager verbleef zelf van 27 augustus 2019 tot en met 13 december 2019 in de PI Alphen, zonder ook maar één dag aan de arbeid te hebben deelgenomen. Dit is volgens klager onverenigbaar met artikel 47, eerste en tweede lid, van de Pbw. Dat gedetineerden op de wachtlijst komen te staan, heeft volgens de bewaarders te maken met het tekort aan arbeidsplekken. Dat is opmerkelijk, nu er gedetineerden zijn die dubbele dagdelen werken. Dat is niet eerlijk tegenover gedetineerden die 22 uur achter de deur zitten. Gedetineerden wordt bewust het recht op arbeid onthouden. Vandaar het onofficiële compensatiebeleid, bestaande uit een uurtje extra luchten, en de uitbetaling van wachtgeld. De keuze voor dit beleid is voor de gedetineerden onbegrijpelijk, temeer omdat het een erkend probleem is, maar de compensatie niet in verhouding staat tot het onthouden van het recht op arbeid.

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op het beroep te reageren.

 

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid van klager in beklag

Uit artikel 44, vierde lid, van de Pbw volgt dat directeur er zorg voor draagt dat de gedetineerde in staat gesteld wordt zijn uiterlijk en lichamelijke hygiëne naar behoren te verzorgen. Ingevolge het bepaalde in artikel 47 van de Pbw hebben gedetineerden recht op deelname aan de in de inrichting beschikbare arbeid, waarbij de directeur zorg draagt voor de beschikbaarheid van arbeid voor de gedetineerden. Op de directeur rust dus ten aanzien van beide klachten een zorgplicht. Een vermeende schending of niet naleving van die zorgplichten is beklagwaardig in de zin van artikel 60 van de Pbw. Gelet hierop zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in beide klachten. De beroepscommissie zal om proceseconomische redenen als enige en hoogste instantie inhoudelijk op de klachten beslissen.

 

Inhoudelijk

Beklag a: Aan het recht op uiterlijke en hygiënische verzorging is geen minimum aantal uren verbonden. Volgens de Memorie van Toelichting bij de Pbw (Kamerstukken II 1994/95, 24263, nr. 3, p. 89) duidt ‘naar behoren’ erop dat dit binnen redelijke grenzen dient te geschieden. In artikel 4.4 van de huisregels van de PI Alphen aan den Rijn staat verder opgenomen dat gedetineerden verplicht zijn om minimaal twee keer per week te douchen. Indien de persoonlijke hygiëne van een gedetineerde onvoldoende is, kan deze tevens worden verplicht om vaker te douchen.

 

Vast staat dat klager in ieder geval twee keer per week de mogelijkheid wordt geboden om te douchen. De directeur heeft aangevoerd dat er na het sportmoment altijd een douchemoment is en dat er tevens een aantal momenten voor persoonlijke verzorging is waarin klager kan douchen. De beroepscommissie ziet geen reden om aan de juistheid van deze informatie van de directeur te twijfelen. Op grond hiervan is onvoldoende gebleken dat de directeur zijn zorgplicht ingevolge artikel 44, vierde lid, van de Pbw heeft geschonden. Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

Beklag b: Op de directeur rust de verplichting om voldoende arbeid in de inrichting te realiseren. Dat in de inrichting een wachtlijst wordt gehanteerd voor de periode dat niettemin onvoldoende arbeid beschikbaar is en dat vervolgens een gedetineerde die op de wachtlijst staat wordt ingesloten (als er geen of onvoldoende personeel op de afdeling aanwezig kan zijn tijdens de voor de arbeid gereserveerde tijd), merkt de beroepscommissie niet aan als onredelijk of onbillijk.

 

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (o.a. RSJ 20 augustus 2019, R 18/2423/GA en RSJ 26 oktober 2018, R-532) dient de termijn waarbinnen een gedetineerde op de wachtlijst staat en tegelijkertijd wordt ingesloten gedurende de voor arbeid gereserveerde tijd, in redelijkheid te zijn begrensd en wel tot een periode van twee weken, behoudens in geval van uitzonderlijke omstandigheden. Indien na ommekomst van deze periode het de directeur niet is gelukt voldoende arbeid te realiseren, dient in beginsel het insluiten als gevolg van het ontbreken van voldoende arbeid als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Op de directeur rust alsdan de verplichting voor een alternatief voor insluiting zorg te dragen.

 

Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden zijn in dit geval door de directeur niet aangevoerd noch aannemelijk geworden. Evenmin is gebleken dat de directeur zich heeft ingespannen voldoende arbeid binnen de inrichting te realiseren. Onder deze omstandigheden moet de periode van bijna zestien weken waarin klager niet kon werken als onredelijk en onbillijk worden beschouwd. De beroepscommissie zal het beklag daarom gegrond verklaren. Nu aan klager een loonvervangende financiële tegemoetkoming van €3,04 per dag werd toegekend – hetgeen een volledige compensatie van het arbeidsloon betreft – en klager kennelijk een extra luchtmoment heeft gehad op de dagen dat hij niet aan de arbeid heeft mogen deelnemen, ziet de beroepscommissie geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag onder b. gegrond. Zij vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn klachten. De beroepscommissie verklaart beklag a. ongegrond en beklag b. gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 18 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris

 

secretaris        voorzitter

Naar boven