Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5027/GA, 10 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:10-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/5027/GA

    

Betreft [Klager]

Datum 10 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van het Detentiecentrum (DC) Rotterdam (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[Klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen een ordemaatregel van uitsluiting van activiteiten, voor de duur van zeven dagen, vanwege het ernstig verstoren van de orde, rust en veiligheid in de inrichting, ingaande op 25 januari 2019.

 

De beklagcommissie heeft op 14 oktober 2019 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €22,50 (DC-2019-106). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

 

Klager heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De beroepscommissie heeft de directeur en klagers gemachtigde van het Meldpunt Vreemdelingendetentie in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Het klaagschrift - zoals door de directeur ontvangen - is niet ondertekend door klager en ook niet voorzien van een ondertekende machtiging waaruit zou moeten blijken dat het Meldpunt Vreemdelingendetentie was gemachtigd deze klacht namens klager in te dienen. Op basis van deze stukken en conform de uitspraak van de beklagcommissie inzake DC-2018-225 en DC-2018-256, heeft de directeur in zijn verweer verzocht om klager niet-ontvankelijk in zijn beklag te verklaren. Ter beklagzitting heeft de beklagcommissie de ondertekende versie van dezelfde klacht aan de vertegenwoordiger van de directie overhandigd, met daarbij het verzoek ter plekke inhoudelijk verweer te voeren. Nu de aard van de zaak zich hiervoor niet leende, is verzocht om aanhouding van de zaak. Naar aanleiding van het proces-verbaal heeft de directeur een aanvullende reactie verzonden naar de beklagcommissie. Helaas was dit niet de eerste zaak waar de beklagcommissie ter beklagzitting over andere stukken bleek te beschikken dan de stukken die de directeur had ontvangen, en dat daarbij tevens werd verzocht verweer te voeren. Aangezien de directeur goed verweer wil kunnen voeren, is het erg vervelend dat de directeur regelmatig met andere stukken wordt geconfronteerd dan de stukken op basis waarvan hij in eerste instantie verweer aanlevert. Blijkbaar ontvangt de beklagcommissie op enig moment de ondertekende stukken van het Meldpunt Vreemdelingendetentie, maar laten zij regelmatig na deze aan de directeur te doen toekomen. Gelet op het feit dat dit niet incidenteel gebeurt, heeft de directeur besloten geen inhoudelijk verweer te voeren, omdat hij graag een dialoog aan wilde gaan met de beklagcommissie in verband met deze dubieuze gang van zaken. De beklagcommissie is in het geheel niet ingegaan op het verzoek van de directeur en heeft besloten uitspraak te doen in de veronderstelling dat klager gelijk heeft, nu er aan de zijde van de directeur geen inhoudelijk verweer is gevoerd. De directeur hecht veel waarde aan een goede samenwerking met de beklagcommissie, maar die wordt op deze wijze helaas enigszins gefrustreerd.

 

Ten aanzien van de ordemaatregel voert de directeur aan dat de inrichting in januari 2019 had te kampen met een reeks serieuze calamiteiten en dat er zelfs sprake is geweest van een lockdown. Aangezien het ook na deze lockdown nog erg onrustig bleef op bepaalde afdelingen, is besloten deze gefaseerd weer open te laten gaan en bij onrust een afdeling direct een fase terug te plaatsen. Door onrust tijdens de recreatie op 25 januari 2019 is besloten om de afdeling waar klager op verbleef terug te plaatsen naar fase 2. Dit houdt in dat de afdeling werkt met een gespiegeld dagprogramma, waarbij de ene helft van de afdeling in de ochtend wordt uitgesloten en de andere helft van de afdeling in de middag. Klagers stelling dat hij drie dagen in zijn cel opgesloten heeft gezeten, is dan ook onjuist. In de beschikking is te lezen dat sprake zou zijn van uitsluiting van activiteiten, maar onder de overwegingen staat dat klager in kleinere groepen zal deelnemen aan de activiteiten en daardoor minder activiteiten zal hebben. Dat is een uitwerking van fase 2. Voor het opleggen van een ordemaatregel is niet vereist dat klager zich direct schuldig heeft gemaakt aan de gedragingen welke hebben geleid tot de terugplaatsing van de afdeling naar fase 2.

 

Standpunt van klager

Klagers gemachtigde heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op het beroep te reageren.

 

3. De beoordeling

Voor zover door de directeur is geklaagd over de procedure bij de beklagcommissie, gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld. Daarbij vormt het uitgangspunt voor het beklagrecht de individueel jegens een gedetineerde genomen beslissing en niet – zoals in onderhavig geval – klachten van de directeur over het handelen van de beklagcommissie.

 

Ontvankelijkheid van klager in beklag

De beroepscommissie constateert dat de directeur in eerste instantie over een klaagschrift beschikte dat niet ondertekend was door klager. De beklagcommissie beschikte echter wel over het door klager ondertekende klaagschrift en heeft dat ter beklagzitting op 2 mei 2019 getoond. Uit de uitspraak van de beklagcommissie blijkt dat dit ondertekende klaagschrift voorafgaand aan de beklagzitting aan de directeur is toegezonden. Daarmee is het formele gebrek, dat volgens de directeur op het moment van het indienen van het beklag bestond, hersteld.

 

Uit het klaagschrift volgt dat klager een medewerker van het Meldpunt Vreemdelingendetentie machtigt om hem te vertegenwoordigen gedurende de gehele procedure betreffende het beklag. De beroepscommissie heeft geen reden om aan de juistheid hiervan te twijfelen (vgl. RSJ 31 maart 2020, R-19/2549/GA). Klager is dus terecht in zijn beklag ontvangen.

 

Inhoudelijk

Op grond van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet kan de directeur aan een gedetineerde een ordemaatregel van uitsluiting van deelname aan een of meer activiteiten opleggen, indien dat in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is.

 

Op basis van hetgeen de directeur naar voren heeft gebracht over de onrust in de inrichting waar klager verbleef op en omstreeks 25 januari 2019, is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur in redelijkheid en billijkheid kon beslissen klager uit te sluiten van deelname aan activiteiten. De ordemaatregel was nodig om de orde en de veiligheid in de inrichting te kunnen handhaven. Daarbij speelt mee dat klager niet van alle activiteiten was uitgesloten, maar dat hij in kleinere groepen deelnam aan activiteiten, waardoor hij per saldo minder activiteiten had dan in een reguliere situatie. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren. De grondslag voor de toegekende tegemoetkoming komt hiermee te vervallen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 10 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven