Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 20/16712/GA, 2 april 2021, beroep
Uitspraakdatum:02-04-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          20/16712/GA

               

Betreft [klaagster]

Datum 2 april 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klaagster] (hierna: klaagster)

 

1. De procedure

De directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur) heeft op 21 december 2020 beslist dat klaagster wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klaagster heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft op de zitting van 17 maart 2021 klaagster en […] en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur en psychiater bij het JC Zaanstad, via een videoverbinding gehoord.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klaagster

Klaagster is het niet eens met de dwangmedicatie. De inrichting heeft haar niet uitgelegd waarom zij de medicatie moet innemen. De werking van de medicatie is klaagster niet bekend. Zij wil geen ongewenste stoffen in haar lichaam. Klaagster beroept zich op regelgeving die haar het recht geeft medicatie te weigeren. Klaagster verbleef van november 2014 tot mei 2017 in GGZ Oegstgeest. Na een observatieperiode van drie jaar is besloten klaagster geen medicatie toe te dienen. Klaagster heeft letselschade en probeert ook emotioneel in balans te blijven. Klaagster ondervindt hinder van de toegediende medicatie en zegt zich zonder de medicatie beter te voelen. Klaagster merkt op dat zij contact heeft met haar dochters en hun vader, maar dat zij hen nu in de inrichting niet kan ontvangen. Klaagster vindt het jammer dat dwangmedicatie bestaat. Zij vindt dat mensen op een meer mensgerichte manier moeten worden geholpen.

Standpunt van de directeur

Klaagster verblijft in het PPC van JC Zaanstad. Zij is ontremd en afwerend in contact en bekend met forse stemmingswisselingen en psychoses, zeer waarschijnlijk in het kader van een bipolaire-I-stoornis of schizo-affectieve stoornis. Klaagster is in het verleden drie keer opgenomen geweest in een gedwongen kader, maar weigert toestemming te geven informatie op te vragen bij eerdere behandelaren. Ook weigert zij contact tussen de behandelaren en haar familie. Het ontbreekt klaagster aan enig ziektebesef. Haar stemming is wisselend eufoor en dysfoor.

Klaagster is ontwijkend en vermijdt ieder gesprek. Op de luchtplaats praat zij tegen vogels, maakt zij vreemde bewegingen en lacht in haarzelf. Zij werkt niet mee aan controles en wil de medische dienst onder geen beding zien. Haar kamer is vervuild en zij ligt op haar matras op de grond. Zij gooit op haar verjaardag zonder aanleiding haar eten door de kamer en over de afdeling. Zij is woedend en negeert de behandelaren. Pas als het woord ‘medicatie’ valt, bespreekt ze haar uitgebreide paranoïde waansysteem met recidiverende thema’s. Haar verhaal gaat kriskras door elkaar, zonder enkel verband.

Dwangmedicatie is noodzakelijk vanwege het gevaar dat klaagster maatschappelijk ten gronde gaat. Zij is dakloos en heeft geen contact meer met haar dochters. Zij houdt ieder contact af en is een zorgwekkende zorgmijder. Indien klaagster niet behandeld wordt, blijft de huidige toestand onveranderd, zij heeft geen netwerk en is dakloos.

Dwangmedicatie is ook noodzakelijk vanwege het gevaar dat zij met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen. Als klaagster eenmaal aan het woord is over hetgeen in haar hoofd afspeelt, zegt ze hinderlijke dingen die agressie bij derden kunnen oproepen.

Er zijn minder bezwarende middelen aangewend om het gevaar af te wenden. Zo is verschillende keren getracht klaagster te overtuigen van de noodzaak van vrijwillige inname van medicatie. Zij wil echter hier niets over horen en herhaalt dat zij met rust wil worden gelaten. Uit de beoordeling van de psychiater is voldoende duidelijk gemaakt dat klaagster een ernstige psychiatrische stoornis heeft waar gevaar uit voortkomt en dat er een causaal verband bestaat tussen het gevaar en de stoornis. Van antipsychotica is bekend dat ze zeer effectief zijn in het behandelen van een psychose, ook als deze onderliggend manisch van aard zijn. Hoewel dwangbehandeling een ingrijpende handeling is, is de verwachting dat het beeld van klaagster zal verbeteren. Op eerdere medicatie heeft zij goed gereageerd, in die mate dat ze weer stabiliseerde en naar huis kon. De inrichting hoopt haar op deze manier te kunnen helpen met onderdak en herstel van het contact met haar dochters.

De inrichting beschikt niet over een verklaring dat klaagster na een observatieperiode in GGZ Oegstgeest geen medicatie nodig heeft, zoals zij ter zitting van de beroepscommissie heeft gesteld. Klaagster geeft geen toestemming aan de inrichting contact op te nemen met haar vorige behandelaren. Bij binnenkomst was een duidelijk psychotisch beeld zichtbaar. Klaagster kan zich goed presenteren, dat is een valkuil. Na een observatie op de afdeling is besloten klaagster dwangmedicatie toe te dienen. Sindsdien gaat het beter met klaagster.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klaagster te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klaagster en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klaagster betrokken is geweest, maar haar kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Daarnaast heeft de directeur klaagsters behandelingsplan overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Bij klaagster is sprake van forse stemmingswisselingen en psychoses, zeer waarschijnlijk in het kader van een bipolaire-I-stoornis of schizo-affectieve stoornis. In de stukken wordt beschreven dat klaagster na de bevalling van één van haar kinderen de overtuiging had dat er een oorlogswapen in haar baarmoeder was ingespoten. Zij was toen van plan naar Libanon af te reizen om het wapen te laten verwijderen. Op de luchtplaats van de inrichting praat zij tegen vogels, maakt zij vreemde bewegingen en lacht ze in zichzelf. In haar kamer ligt zij op de grond op haar matras. Haar kamer is bevuild en ze heeft op haar verjaardag haar eten door de kamer en over de afdeling gegooid zonder (evidente) aanleiding. Zij is woedend en negeert de behandelaren als zij het gesprek met klaagster willen aangaan, behalve als over medicatie wordt gesproken. Dan bespreekt zij tal van recidiverende thema’s door elkaar zonder een enkel verband.

Het gevaar schuilt volgens de directeur hierin dat klaagster vanuit haar psychose door haar hinderlijk gedrag agressie over zichzelf afroept en ook dat zij maatschappelijk ten gronde zal gaan. Als klaagster aan het woord is, zegt zij hinderlijke dingen die agressie bij derden kunnen oproepen. In de stukken wordt beschreven dat klaagster geobsedeerd is door zwangerschappen en iedereen onafgestemd vraagt naar kinderen en zwangerschappen.

Klaagster is een gescheiden vrouw, dakloos en heeft geen contact meer met haar dochters. Zij houdt ieder contact af en is volgens de directeur een zorgwekkende zorgmijder. Klaagster heeft bovendien geen ziekte-inzicht en weigert medicamenteuze behandeling, ondanks verschillende motiverende gesprekken die haar zijn aangeboden.

Klaagster is in 2007, 2011 en 2014 opgenomen geweest in een psychiatrische inrichting in een gedwongen kader vanwege ernstige stemmingswisselingen in het kader van een bipolaire stoornis. Nu klaagster geen toestemming heeft gegeven contact op te nemen met haar vorige behandelaren, gaat de beroepscommissie voorbij aan klaagsters stelling ter zitting van de beroepscommissie dat na een jarenlange observatie in de GGZ over de periode van 2014 tot 2017 is besloten klaagster geen medicatie toe te dienen. Daarentegen heeft de directeur toegelicht dat uit eigen observaties van klaagster op de afdeling is geconcludeerd dat sprake is van een psychotische stoornis bij klaagster en vanwege het aanwezige gevaar geconcludeerd dat het toedienen van dwangmedicatie noodzakelijk is. De niet bij de behandeling betrokken psychiater (second-opinion) onderschrijft deze noodzaak. Alternatieve behandelingen zijn ofwel al opgestart zonder afdoende effect (creatieve therapie) of nu niet geïndiceerd (psychotherapie).  

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klaagster sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klaagster vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klaagster doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klaagster a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 2 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A.M.G. Smit, voorzitter, F. van Dekken en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door

mr. R. Kokee, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven