Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7546/GA, R-20/7807/GA, R-20/7856/GA, R-20/7857/GA, R-20/7858/GA, R-20/7859/GA, 1 april 2021, beroep
Uitspraakdatum:01-04-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7546/GA, R-20/7807/GA, R-20/7856/GA, R-20/7857/GA, R-20/7858/GA en R-20/7859/GA        

                                   

Betreft [klager]

Datum 1 april 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op de beroepen van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.         een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege werkweigering, ingaande op 9 januari 2020

(KA 2020-23 en R-20/7807/GA);

b.         een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege werkweigering, ingaande op 16 januari 2020

(KA 2020-22 en R-20/7546/GA);

c.         een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege werkweigering, ingaande op 21 januari 2020

(KA 2020-41 en 50 en R-20/7856/GA);

d.         een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege werkweigering, ingaande op 31 januari 2020

(KA 2020-55 en R-20/7857/GA);

e.         een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege werkweigering, ingaande op 6 februari 2020

(KA 2020-65 en R-20/7858/GA);

f.          een disciplinaire straf van zes dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege werkweigering, ingaande op 12 februari 2020

(KA 2020-66 en R-20/7859/GA).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Almelo heeft op 7 juli, 6 augustus en 13 augustus 2020 de beklagen ongegrond verklaard. De uitspraken van de beklagcommissie zijn bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. F.W.M. Hopmans, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraken.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en […] en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur en jurist bij de PI Almelo, telefonisch en via een videoverbinding gehoord op de zitting van 17 maart 2021.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is het niet eens met de opgelegde disciplinaire straffen, aangezien hij vanwege gegronde redenen niet deelnam aan de arbeid in de PI Almelo. In de PI Zutphen hoefde klager geen arbeid te verrichten vanwege gegronde redenen. Klager staat op de GVM-lijst met risicoprofiel Verhoogd. Uit de selectiebeslissing van 25 november 2019 blijkt ook dat klager om zijn veiligheid te garanderen was uitgesloten van arbeid. Verder heeft op 18 en 20 februari en 21 april 2020 de inhoudelijke behandeling van de mega-strafzaak waarin klager verdachte was, plaatsgevonden. Klager diende zich voor die behandeling behoorlijk te kunnen voorbereiden, gelet op de ernst van de verdenking en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De voorbereiding vergt veel tijd. Klager is actief betrokken bij de voorbereiding van de verdediging. Indien klager aan de arbeid moet deelnemen, houdt hij niet genoeg tijd over om zich behoorlijk te kunnen voorbereiden. Hierdoor is artikel 6 EVRM geschonden. Klager kreeg slechts zes uren per week om gebruik te maken van de faciliteiten buiten zijn cel, zoals de telefoon, internet en kopieerapparaat. Dit heeft de voorbereiding van zijn strafzaak bemoeilijkt. Daarnaast diende klager in zijn vrije uren zijn cel op orde te maken, eten te bereiden, bezoek van zijn advocaten te ontvangen, te luchten en te slapen. Ook liepen er andere civiele procedures waarvoor klager tijd nodig had om deze voor te bereiden. De disciplinaire straf belemmert klager nog meer in het gebruik maken van de faciliteiten. Klager verwijst naar de European Prison Rules over de voorbereiding van de strafzaak en het verrichten van arbeid door preventief gehechten. De beslissingen zijn ook in strijd met artikel 3 EVRM aangezien klager inmiddels lange tijd bijna dagelijks opgesloten zat in zijn eigen cel ten gevolge van de cumulatie van de disciplinaire straffen vanwege werkweigering. Klagers recht op voldoende tijd en faciliteiten voor de voorbereiding van zijn verdediging zoals ook neergelegd in artikel 6, leden 2 en 3, EVRM en artikel 48 EU-Handvest van de grondrechten, zijn geschonden.

Klager wijst op de ongelijkheid binnen DJI doordat onder dezelfde omstandigheden in de PI Zutphen geen en in de PI Almelo wel arbeid wordt verplicht. Door de disciplinaire straf is klager beperkt in de voorbereiding van zijn strafzaak. Klager verwijst naar de uitspraak RSJ 21 augustus 2014, 14/1296/GA waarin de beroepscommissie  het beroep gegrond heeft verklaard omdat de beslissing van de directeur bij werkweigering de gedetineerde telkens disciplinair te straffen niet redelijk en billijk is. Uitgangspunt van de arbeid is de voorbereiding van de terugkeer in de maatschappij als sprake is van een onherroepelijke straf. In klagers geval dient klagers recht op verdediging in zijn strafzaak zwaarder te wegen dan het voorbereiden van de terugkeer in de maatschappij.

Klager heeft nooit de kans gekregen om uit te leggen waarom hij niet kan werken. Later heeft hij alsnog een vrijstelling gekregen. Klager is niet op de wachtlijst geplaatst, maar na ommekomst van de disciplinaire straf is hem direct een nieuwe disciplinaire straf opgelegd vanwege werkweigering.

Standpunt van de directeur

In de inrichting verblijven meer gedetineerden die verdachte zijn in een mega-strafzaak. Ook voor hen geldt de arbeidsverplichting. De Penitentiaire beginselenwet (Pbw) biedt de gedetineerde de mogelijkheid om met zijn advocaat te bellen. De advocaat kan ook een terugbelverzoek indienen. De gedetineerden met een megazaak krijgen op cel de beschikking over een laptop.

Klager is vanwege een veiligheidsrisico overgeplaatst van de PI Zutphen naar de PI Almelo. In de PI Almelo is er geen sprake van een veiligheidsrisico en kan klager gewoon deelnemen aan de arbeid. De uitspraak uit 2014 waar klager naar verwijst betrof een levenslanggestrafte. Klager zal wel terugkeren in de maatschappij. Ook indien een strafzaak in hoger beroep wordt behandeld, moet klager meedoen met de arbeid. In de PI Almelo wordt een gedetineerde die in het huis van bewaring verblijft en werk weigert op de wachtlijst geplaatst. In de gevangenis wordt een gedetineerde niet op de wachtlijst geplaatst en zal de gedetineerde na beëindiging van de sanctie weer aan het werk moeten. Klager heeft vanaf het begin verklaard dat hij niet wil deelnemen aan de arbeid.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 47, derde lid, van de Pbw zijn gedetineerden die, al dan niet onherroepelijk, zijn veroordeeld tot een vrijheidsstraf verplicht de aan hen door de directeur opgedragen arbeid, zowel binnen als buiten de inrichting of afdeling, te verrichten.

De beroepscommissie stelt vast dat klager meerdere malen heeft geweigerd deel te nemen aan de in de PI geldende verplichte arbeid. Dit levert feiten op die onverenigbaar zijn met de orde en veiligheid in de inrichting als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw en die de oplegging van een disciplinaire straf kunnen rechtvaardigen.

Klager stelt dat hij vanwege de arbeidsverplichting zijn strafzaak onvoldoende heeft kunnen voorbereiden. Klager is verdachte in een mega-strafzaak en heeft een actieve rol in de voorbereiding van de verdediging van zijn zaak. Op grond van de stukken en de ter zitting gegeven toelichting is de beroepscommissie van oordeel dat naast de arbeidsverplichting er voor klager voldoende faciliteiten zijn en mogelijkheden worden geboden voor het noodzakelijke contact met zijn advocaat en om de strafzaak voor te bereiden. De arbeidsverplichting noch de oplegging van de disciplinaire straffen leveren derhalve strijd op met artikel 6 EVRM. De verwijzing van klager naar de European Prison Rules kan hem niet baten, nu deze regels voor Nederland slechts als aanbeveling gelden en daardoor verbindendheid missen.

Klager voert verder aan dat de beslissingen strijd opleveren met artikel 3 EVRM omdat klager door de cumulatie van de disciplinaire straffen lange tijd bijna dagelijks opgesloten zat in zijn eigen cel. Onder andere in RSJ 30 september 2013, 13/2361/GA heeft de beroepscommissie bepaald dat per feit een disciplinaire straf kan worden opgelegd. Overtreding van een norm wordt in beginsel aangemerkt als één feit, zodat bij meerdere normovertredingen sprake is van meer feiten. Slechts in het uitzonderlijke geval dat de feiten een zodanige sterke samenhang vertonen dat er geen verschil is in tijd, plaats, verwijt en te beschermen rechtsgoed, is dit anders. De beroepscommissie is van oordeel dat er geen sprake is van een uitzonderlijk geval als hier bedoeld. Weliswaar is er enige samenhang tussen de feiten wat betreft plaats en verwijt,  voor het overige ontbreekt een dergelijke samenhang. Dit betekent dat volgens de wettelijke bepalingen voor elke nieuwe weigering deel te nemen aan de arbeid een disciplinaire straf kan worden opgelegd. De beroepscommissie is van oordeel dat de cumulatie van de disciplinaire straffen de toets van redelijkheid en billijkheid kunnen doorstaan. Door klager zijn bovendien geen omstandigheden aangevoerd die maken dat de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straffen in strijd moet worden geacht met artikel 3 EVRM.

Klager verwijst ter onderbouwing van zijn beroep nog naar RSJ 21 augustus 2014, 14/1296/GA. De situatie in die zaak, die zag op de arbeidsverplichting voor levenslanggestraften, is in onderhavig beroep niet aan de orde. Hetgeen klager overigens heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.

Gelet op het vorenstaande komt de beroepscommissie tot de slotsom dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot andere beslissingen kan leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepen zullen daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
 

Deze uitspraak is op 1 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A.M.G. Smit, voorzitter, F. van Dekken en mr. A. Jongsma, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven