Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 20/16816/GA, 13 april 2021, beroep
Uitspraakdatum:13-04-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          20/16816/GA

              

Betreft [klager]

Datum 13 april 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur) heeft op 29 december 2020 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman mr. F.A. de Leeuw, […], plaatsvervangend directeur van het PPC van het JC Zaanstad, en […], psychiater, digitaal gehoord op de zitting van 19 maart 2021 in de rechtbank Utrecht. Klager is gehoord met behulp van een tolk.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft verschillende onderzoeken ondergaan waarbij zijn brein is onderzocht. Toen is vastgesteld dat zijn hersenen in slapende stand overgaan waarbij onder andere adrenaline zou moeten werken. De medicatie die hij nu krijgt, zal juist het tegenovergestelde effect hebben op zijn hersenen. Eerder voelde klager zich goed, maar het ging slecht toen hij in een isoleercel werd gestopt en antipsychotische middelen kreeg. Nu voelt klager zich niet goed en weet hij niet wat hij gedurende de dag moet doen. Om zich beter te voelen beweegt hij veel en loopt hij hard. Deze activiteiten neutraliseren de werking van de medicatie. Klager wil graag van de psychiater weten op grond waarvan de overtuiging bestaat dat hij antipsychotica nodig heeft en of zij ervaring heeft met iemand zoals hij, met zijn gave en open brein. Klager stelt ook dat hij antidepressiva zou moeten krijgen, in het verleden had hij daar baat bij.

Standpunt van de directeur

Klager heeft een voorgeschiedenis van diverse psychotische episodes. Gelet op het psychotische toestandsbeeld, klagers dreigende houding en de mishandeling van een verpleegkundige in een GGZ-instelling is klager in het PPC van het JC Zaanstad geplaatst. Bij binnenkomst in de inrichting was sprake van een duidelijk psychotisch toestandsbeeld. Klager was geladen en regelmatig agressief. Hij deed agressieve uitspraken, liep met gebalde vuisten over de afdeling en er was sprake van een viermansbenadering. Klager is gespannen en boos, en praat met een luide stem tegen het personeel. Ook werkt hij het personeel fysiek tegen en doet hij zichzelf pijn door bijvoorbeeld op de muren te bonken. Er is geprobeerd klager tot vrijwillige inname van medicatie te motiveren, maar daar blijft hij onbetrouwbaar in. Voor vermindering van het gevaar dat voortkomt uit de psychose, is de behandeling met antipsychotica noodzakelijk. De verwachting is dat de psychotische klachten door het gebruik van medicatie zullen afnemen. Door het afnemen van de wanen zullen klagers vijandige houding en zijn agressieve en dreigende uitspraken naar het personeel ook afnemen.

Tijdens klagers eerdere verblijf in het PPC van de locatie Scheveningen kreeg hij ook antidepressiva, maar hiermee is het toestandsbeeld niet verbeterd. Het is een terugkerende wens van klager om dit te krijgen, maar de noodzaak voor antipsychotica bestaat nog steeds, gelet op zijn voorgeschiedenis. Nu met antidepressiva beginnen, is een andere vraag.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager (in de vorm van een uittreksel van klagers behandelingsplan) en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Bij klager is sprake van een psychotische episode in het kader van schizofrenie of schizoaffectieve stoornis. Klager is sinds september 2020 bekend met verblijven in PPC’s en een crisismaatregel in de GGZ. Klager gaf aan via de zeven openstaande chakra’s op zijn rug te kunnen communiceren met anderen, stemmen te horen, en te denken dat hij God of Jezus is. Daarnaast wordt klager meermaals uit het niets agressief zodat op hem een viermansbenadering in een individueel programma en boeienregime van toepassing is. In het bijzonder kan klager vanuit niets onvoorspelbaar gedrag vertonen wat op anderen dreigend overkomt en angst aanjaagt. Tijdens klagers verblijf in een GGZ-instelling heeft hij een verpleegkundige mishandeld. Hierop is klager in het PPC van het JC Zaanstad geplaatst alwaar hetzelfde floride psychotische toestandsbeeld als in de GGZ-instelling wordt waargenomen. Ondanks dat klager (wisselend) olanzapine innam, blijft klager wantrouwend naar, en ondermijnend in het gezag van het personeel. Ook loopt hij met gebalde vuisten over de afdeling en bevestigt hij auditieve hallucinaties te hebben. In de dagen voorafgaand aan de oplegging van de bestreden beslissing zoekt klager de confrontatie op met het personeel en is sprake van oplopende en constante dreiging. In het gesprek met de psychiater gaf klager aan suïcidale gedachten te hebben. Gelet op het voorgaande is sprake van gevaar voor agressie naar klager zelf, het opwekken van agressie van anderen en agressie naar derden. Dit gevaar, dat voortkomt uit de psychose, is dermate groot en onvoorspelbaar dat toepassing van een a-dwangbehandeling nu noodzakelijk is en als proportioneel moet worden gezien volgens de directeur. Middels gesprekken met klager is getracht hem te motiveren tot vrijwillige inname van medicatie. Echter, het ontbreekt klager aan ziektebesef en hij is onbetrouwbaar in het structureel trouw innemen van medicatie. Daarnaast verblijft klager in afzondering of in een individueel programma met viermansbenadering. Deze minder bezwarende middelen hebben niet geleid tot vermindering van het gevaar en zijn geen adequate alternatieven voor de noodzakelijke behandeling met een effectief antipsychoticum. De verwachting is dat klagers psychotische klachten zullen afnemen door het gebruik van medicatie. Eerder is de behandeling van voornoemd toestandsbeeld met antipsychotica effectief gebleken, maar bij het afbouwen of stoppen hiervan, wordt een toename van psychotische symptomen en geweldsdreigingen waargenomen.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Ten aanzien van dit gevaar overweegt de beroepscommissie dat hoewel dit weinig concreet in de schriftelijke beslissing is omschreven, het in de stukken en ter zitting nader is toegelicht. Het is aan te bevelen dat het gevaar voldoende concreet in de schriftelijke beslissing wordt omschreven. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 13 april 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, mr.dr. P. Jacobs en drs. C.D. Witsenburg, leden, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven