Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20379/GB, 29 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:29-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          21/20379/GB              

           

Betreft [Klager]

Datum 29 maart 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 5 maart 2021 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M.D.A. Stam, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De bestreden beslissing is niet rechtsgeldig, nu de beslissing niet is ondertekend.

Er wordt gesteld dat klager methadon gebruikt. Klager gebruikt dit al niet meer vanaf oktober 2020. Er zijn mogelijkheden voor klager om 26 uur te werken en daarnaast blijft er voldoende ruimte over voor de ambulante behandeling en het reclasseringstoezicht.

Ondanks dat de reclassering een positief advies heeft gegeven, leest de directeur in oude reclasseringsadviezen redenen om het verzoek van klager af te wijzen. Klager heeft verder niet geprobeerd verdovende middelen in te voeren. Klager heeft hier ook nooit een rapport voor gekregen en is hier ook niet op aangesproken door de directeur. De casemanager adviseert ook positief en geeft aan dat het argument dat klager tijdens zijn schorsing met de politie in aanraking is gekomen, onvoldoende is om te stellen dat klager onbetrouwbaar zou zijn. Er is gebleken dat voor een groot deel valse aangiftes zijn gedaan. Daarover zijn meerdere procedures gevoerd en klager heeft bij de civiele rechter gelijk gekregen. De directeur heeft hier echter niet op gereageerd.

Tegen klager is door de directeur gezegd dat de Penitentiaire Inrichting klager zo lang mogelijk binnen wil houden. Klager kan deze opmerking niet plaatsen en het is onduidelijk wat daarmee wordt bedoeld. Het wekte in ieder geval de indruk dat het een financieringskwestie zou betreffen.

Standpunt van verweerder

Het gaat om een geautomatiseerd aangemaakte brief, waarvan het ‘besluitkarakter’ vaststaat. De beslissing is opgemaakt in een geautomatiseerd systeem en het is intern verzonden. Er is geen reden om aan te nemen dat de beslissing niet is opgesteld en verzonden door diegene wiens naam onder de bestreden beslissing staat. De beslissing is dus rechtsgeldig.

Het verzoek is afgewezen, omdat klager onbetrouwbaar is gebleken in het nakomen van zijn afspraken. De reclassering heeft eerder wel ingestemd met detentiefasering, maar wel met een zeer uitgebreid pakket aan bijzondere voorwaarden. Het recidiverisico van klager wordt door de reclassering ingeschat als hoog.

Klager zou, zo wordt gesteld door de raadsman in beroep, naast 26 uur werken nog voldoende tijd overhouden om mee te werken aan een ambulante behandeling en toezicht. Gelet op de zeer korte duur tot aan klagers einddatum, kan niet worden gestart met een behandeling of een meldplicht. Of er al dan niet een valse aangifte is gedaan tegen klager, doet hier niet aan af. Deelname van een gedetineerde aan een PP kan alleen, indien er ook vertrouwen is dat de gedetineerde zich zal houden aan de afspraken die er gemaakt worden in het kader van dat traject. Gezien de voorgeschiedenis van klager en zijn recente handelen, ontbreekt dat vertrouwen.

 

3. De beoordeling

Rechtsgeldige beslissing?

Door de raadsman wordt in beroep aangevoerd dat de bestreden beslissing niet rechtsgeldig is, omdat de beslissing niet is ondertekend. De beroepscommissie overweegt als volgt. In de wet staan de vereisten waar een beslissing aan moet voldoen (in het bijzonder: artikel 17, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 18, derde lid, van de Pbw). De wet vereist niet dat een dergelijke beslissing moet zijn ondertekend. De beroepscommissie gaat hier dan ook aan voorbij.

 

Inhoudelijk oordeel

Klager is sinds 17 juni 2020 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van negen maanden, wegens diefstal, opzetheling en het in bezit hebben van drugs. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 18 april 2021.

 

Op grond van artikel 4 van Pbw en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;
-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;
-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres; en
-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;
-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);
-    het gevaar voor recidive;
-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;
-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;
-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;
-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat klager onbetrouwbaar is in het nakomen van afspraken en/of voorwaarden en het recidiverisico als hoog wordt ingeschat.

Uit het dossier volgt dat de kans op recidive als hoog wordt ingeschat. Klager is al enige tijd in beeld bij de reclassering en er zijn pogingen gedaan om hem klinisch of ambulant te behandelen, om zo de kans op recidive de verminderen. De criminogene factoren zullen onvoldoende veranderen als klager blijft weigeren naar zijn handelen te kijken en interventies uitblijven. Er wordt gesproken over de ‘zorgelijke ontwikkelingen’ van klager op de leefgebieden financiën en middelengebruik. Klager heeft zich eerder onvoldoende gehouden aan de bijzondere voorwaarden (zoals verplichte urinecontrole en deelname aan een ambulante behandeling). De beroepscommissie heeft geen redenen te twijfelen aan de juistheid van deze informatie.

Reeds hierom is klager dus niet geschikt voor deelname aan een PP. De bestreden beslissing kan – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 29 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven