Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6691/GA, 22 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:22-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

BZT  v

Nummer          R-20/6691/GA             

Betreft [Klager]            Datum 22 maart 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de gestelde afwijzing van zijn verzoek om bezoek zonder toezicht (BZT).

De beklagrechter bij het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen heeft op 10 april 2020 het beklag ongegrond verklaard (SC 2020/62). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. S. Epema, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van het PPC Scheveningen (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

In klagers geval is kennelijk geen schriftelijke beslissing genomen, laat staan een kenbare gemotiveerde beslissing waaruit een individuele belangenafweging is gebleken. Klager zal aanvullende gronden in nadere stukken overleggen, ter onderbouwing van het bestaan van een duurzame en hechte relatie met zijn bezoek. Uit de omstandigheid dat klagers bezoek sinds de aanvang van zijn detentie frequent bij hem op bezoek komt, blijkt dat sprake is van een hechte en duurzame band. Klager heeft al gedurende een aantal jaren een relatie met zijn partner. Wegens de persoonlijke situatie van klagers partner, is ervoor gekozen (nog) niet een juridische verbintenis met elkaar aan te gaan.

Voorts heeft de wijze van afhandeling van het beklag klager bevreemd. In een pro forma klaagschrift is aangegeven dat de klacht later met gronden zal worden aangevuld. In de ontvangstbevestiging is geen termijn voor het aanvullen van de gronden gegeven. Daarbij is eerst bij het toezenden van de uitspraak de reactie van de directeur op het beklag door klager en zijn raadsvrouw ontvangen. Het is voorts opmerkelijk dat in de beslissing van de beklagrechter wordt overwogen dat niet is gebleken dat klager op grond van officiële schriftelijke bescheiden heeft kunnen aantonen dat sprake is van een duurzame relatie, terwijl een aanvulling op het klaagschrift, een reactie op het standpunt van de directeur of een mondelinge behandeling daaraan een bijdrage had geleverd.

Standpunt van de directeur

Klager heeft geïnformeerd naar de mogelijkheid om BZT aan te vragen. Klager is toen meegedeeld aan welke voorwaarden hij dient te voldoen. Klager heeft daaruit geconcludeerd dat hij niet voldoet aan een belangrijke voorwaarde voor BZT, namelijk dat tussen hem en de persoon met wie hij het BZT beoogt, een hechte en duurzame band bestaat. Dit heeft klager gezien als een afwijzing op zijn verzoek en heeft vervolgens hiertegen beklag ingesteld. Het beklag richt zich niet tegen een door of namens de directeur genomen beslissing, nu de directeur hierin geen beslissing heeft genomen. Een individuele belangenafweging om aan klager BZT te verlenen, acht de directeur (nog) niet aan de orde. Er is geen aanvraag voor BZT, inclusief bewijsmateriaal, ingediend. De bewijslast ligt in deze bij klager. Als klager een aanvraag indient en bewijsmateriaal aanlevert, kan zijn verzoek in behandeling worden genomen.

3. De beoordeling

Voor zover namens klager is geklaagd over de procedure bij de beklagrechter gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

Klagers beklag ziet op de vermeende afwijzing van zijn verzoek om BZT op 21 februari 2020. De directeur stelt dat hij geen verzoek tot BZT van klager heeft ontvangen en dat er dus ook geen sprake is van een beslissing genomen door de directeur. Op grond van de stukken is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende aannemelijk geworden dat klager een verzoek dan wel aanvraag inzake BZT heeft ingediend. Derhalve is er geen sprake van een door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing waartegen op grond van artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet beklag openstaat. De beroepscommissie zal dan ook de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Deze uitspraak is op 22 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven