Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6706/TA, 15 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:15-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:         R-20/6706/TA

betreft: [klager]            datum: 15 maart 2021

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 27 maart 2020 van de beklagrechter bij FPC de Pompestichting, locatie Zeeland (klachtnummer PZ 2020/12), verder te noemen de instelling,  alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

Op 5 maart 2021 heeft het hoofd van de instelling schriftelijk gereageerd op nader door de beroepscommissie gestelde vragen. Een kopie van deze reactie is aan klager toegezonden.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de beslissing van het hoofd van de instelling van 31 januari 2020, inhoudende de voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, onder b, Bvt (hierna: b-dwangbehandeling) per 5 februari 2020.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling

Klager heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager was in onderhandeling over zijn klacht, maar deze is toch afgehandeld. Klager zit al anderhalve maand in een prikkelarme kamer (PAK) zonder televisie. Klager heeft wel eens tegen de deur getrapt omdat ze de intercom open hadden laten staan. Ook zou klager op de afdeling geschreeuwd hebben. Klager houdt zich al drie weken doodstil op zijn kamer, toch wordt hij geïsoleerd. Klager wil gebeld worden.

Het hoofd van de instelling heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, als volgt toegelicht. Het hoofd van de instelling verwijst naar de schriftelijke mededeling van de maatregel en het voor de beklagrechter ingenomen standpunt. Het inzetten van b-dwangbehandeling is absoluut noodzakelijk om het psychotisch decompenseren te beperken of weg te nemen, alsmede klagers angsten, (verbale) dreigementen en acting out gedrag. Hierdoor kan klager een betere kwaliteit van leven leiden. Als gevolg van de dwangbehandeling blijkt klager aanzienlijk minder psychotisch te worden, waardoor hij minder gedrag vertoont dat vanuit psychotische motieven wordt aangestuurd. Ook agressief gedrag naar anderen neemt af wanneer hij antipsychotica gebruikt. Het gevaar dat klager zichzelf vanuit psychotische motieven van het leven zal beroven, kan in principe (deels) worden afgewend door klager repressief te bejegenen door hem bijvoorbeeld maximaal te beveiligen middels separatie en cameratoezicht. Dit neemt echter niet de onderliggende oorzaak van het gevaar weg. Gezien het ontbreken van werkbare alternatieven geeft behandeling met een antipsychoticum een verbetering op het toestandsbeeld en daarmee op het gevaar. Klager wordt weliswaar nooit helemaal psychosevrij, maar vertoont wel aanzienlijk minder vanuit psychotische motieven aangestuurd gedrag. Het gevaar wordt thans zodanig ingeperkt, dat andere beveiligingsmaatregelen, die de kwaliteit van leven van klager ernstig inperken, achterwege kunnen blijven. Wanneer klager geen medicatie inneemt, zal dit leiden tot meer afzondering, insluiten op kamer of (langdurige) separatie en zal alle kwaliteit van leven die hij nu behaald heeft teniet worden gedaan. Klager verblijft nu op een kleine afdeling binnen de LFPZ Zeeland, kan zelf eten maken, naar de bibliotheek gaan, ontmoetingen hebben en via één op één begeleiding zich op het terrein begeven. Er worden geen alternatieven voor antipsychotische dwangmedicatie gezien.

Naar aanleiding van een aantal complexe casussen binnen de LFPZ Zeeland is er een nieuwe afdeling, genaamd ‘Kleine Afdeling’, opgericht waar acute individuele zorg geboden wordt die de-escalerend werkt voor acting-out gedrag. Bij het opzetten van deze afdeling is het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) betrokken geweest en zij hebben de instelling geadviseerd over bejegening en ondersteuning. Klager verblijft op deze afdeling en de instelling merkt dat klagers verblijf aldaar een positief effect op hem heeft. Overleg met de CCE specifiek over de situatie van klager wordt thans niet nodig geacht. Wel is mentorschap aangevraagd en toegewezen door de rechtbank. Eens per twee weken of vaker indien het belang van klager dit eist, adviseert de begeleidingscommissie over de voortzetting van de dwangbehandeling. Het verloop van de b-dwangbehandeling wordt dus tussentijds getoetst. 

 

3.         De beoordeling

De beroepscommissie betreurt dat de behandeling van het beroep lang heeft geduurd en biedt partijen daarvoor haar verontschuldigingen aan.

Op grond van artikel 16b, onder b, Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een zogenaamde b-dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts, die in een tbs-instelling doorgaans de behandelend psychiater zal zijn, volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde binnen de instelling doet veroorzaken af te wenden.

In artikel 34, eerste en tweede lid, Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) is bepaald dat het hoofd van de instelling alvorens te beslissen overleg voert met de arts en het afdelingshoofd, alsmede met de voor de behandeling verantwoordelijke psychiater als de b-dwangbehandeling noodzakelijk wordt geacht ter afwending van gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van klager. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt in deze overleggen nagegaan of het gevaar niet op andere wijze kan worden afgewend. Uit de schriftelijke mededeling van 31 januari 2020 blijkt dat alvorens is besloten tot voortzetting van de b-dwangbehandeling multidisciplinair overleg heeft plaatsgevonden over de b-dwangbehandeling. 

Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft het hoofd van de instelling voldoende duidelijk gemaakt waarom het voortzetten van een b-dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk werd geacht om het gevaar dat de stoornis van klager binnen de instelling deed veroorzaken, af te wenden. De medicatie is noodzakelijk voor het wegnemen dan wel verminderen van psychotische decompensaties, angsten, verbale dreigementen en acting out gedrag. Het hoofd van de instelling heeft voldoende gemotiveerd dat alternatieven niet voorhanden zijn dan wel zullen leiden tot verlies van klagers kwaliteit van leven. Voorts heeft het hoofd van de instelling toegelicht dat klager is geplaatst op een kleine afdeling teneinde hem acute individuele zorg te kunnen bieden, hetgeen een gunstig effect op hem heeft. In het licht hiervan is de beroepscommissie van oordeel dat aan de vereisten van de wet, alsmede aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid  is voldaan. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

De beroepscommissie merkt nog het volgende op. De wet vereist niet dat het advies van een onafhankelijke psychiater wordt ingewonnen in het geval van voortzetting van een b-dwangbehandeling. De beroepscommissie acht het uit oogpunt van zorgvuldigheid aanbevelingswaardig dat bij langlopende dwangtrajecten met enige regelmaat door een onafhankelijke psychiater de noodzaak en toepassing van de b-dwangbehandeling wordt getoetst. De onafhankelijke psychiater kan ook werkzaam zijn bij dezelfde instelling als de behandelend psychiater mits de psychiater die de second opinion uitvoert gedurende een periode van meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest. De beroepscommissie acht het in ieder geval aangewezen dat een dergelijke toets telkens om de zes maanden plaatsvindt.

De beroepscommissie is van oordeel dat een halfjaarlijkse toets van de noodzaak van voortzetting van de b-dwangbehandeling door een onafhankelijke psychiater bijdraagt aan de zorgvuldigheid van de genomen beslissing en de hieraan ten grondslag liggende motivering. Deze motivering kan van groot belang zijn voor de verpleegde zelf alsook voor de beoordeling van het eventuele beklag en beroep dat de verpleegde tegen voortzetting van de b-dwangbehandeling kan indienen. De beroepscommissie zal dan ook bij volgende verlengingsberoepen de (meest recente) second opinion onderdeel laten uitmaken van de beoordeling.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, mr. M.J.H. van den Hombergh en

mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 15 maart 2021.

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris        voorzitter

 

 

                       

 

 

 

 

 

 

Naar boven