Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7717/GB, 25 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:25-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7717/GB

              

Betreft [klager]

Datum 25 maart 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 1 juli 2020 beslist klager te plaatsen in de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 28 juli 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsman, mr. V. Poelmeijer, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft – tot aan zijn feitelijke plaatsing in de PI Vught – drie maanden op de wachtlijst gestaan voor plaatsing in de gevangenis van de PI Dordrecht. Als klager direct in de inrichting van zijn voorkeur was geplaatst, had hij geen drie maanden in een zwaarder (lees: soberder) regime hoeven doorbrengen. Klager heeft daarom ten onrechte drie maanden in een soberder regime moeten verblijven.

Klager begrijpt niet dat hij gedurende geruime tijd wel op de wachtlijst heeft gestaan voor plaatsing in de PI Dordrecht, om vervolgens na drie maanden opnieuw te worden geselecteerd voor plaatsing in de PI Vught. De wachtlijst was of van meet af aan dusdanig lang dat de keuze tot plaatsing in de PI Vught destijds had moeten prevaleren of de wachtlijst voor plaatsing in de PI Dordrecht was van een omvang dat klager daarop kon worden geplaatst. Het feit dat klager op de wachtlijst is geplaatst om vervolgens niet in de inrichting van zijn voorkeur terecht te komen, is voor klager dan ook niet te bevatten. Klager vraagt zich af wat de toegevoegde waarde is geweest van het plaatsen op de wachtlijst.

Klager beoogt met zijn beroepschrift niet (alsnog) een terugplaatsing of een overplaatsing te bereiken, omdat hij inmiddels al geruime tijd in de PI Vught verblijft en aldaar de nodige verzoeken heeft openstaan. Klager acht een financiële vergoeding echter wel op zijn plaats.

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar de beslissing van 28 juli 2020 en heeft hierop het volgende aangevuld. Ten tijde van het nemen van de selectiebeslissing van 20 april 2020 waren er twee factoren aanwezig, die maakten dat er niet tot een snelle plaatsing kon worden overgegaan. De eerste factor heeft betrekking op de op dat moment binnen het gevangeniswezen van kracht zijnde coronamaatregel dat (over)plaatsingen beperkt werden tot uitzonderlijke en spoedeisende situaties. De tweede factor ziet op de lange wachtlijst van de PI Dordrecht.

Verweerder dient elke keer een afweging te maken tussen enerzijds het plaatsen van een gedetineerde in een inrichting van voorkeur en anderzijds het snel plaatsen van een gedetineerde in een andere inrichting. Als een gedetineerde bewust kiest voor een inrichting waar een lange wachtlijst voor aanwezig is, dient er rekening mee gehouden te worden dat de gedetineerde langer dan noodzakelijk in een sober regime zal verblijven.

Verweerder is echter ook verantwoordelijk voor een goede capaciteitsverdeling. Na de versoepeling van de coronamaatregelen – waarbij er weer (over)plaatsingen mogelijk waren – is er door verweerder gekeken naar de wachtlijsten. Nu de wachtlijst voor de PI Dordrecht dermate lang was, is het noodzakelijk gebleken om de selectiebeslissing voor plaatsing in de PI Dordrecht om te buigen naar een plaatsing binnen de PI Vught, omdat in de PI Vught op dat moment wel een snelle plaatsing realiseerbaar was.

De periode die klager op de wachtlijst heeft gestaan voor plaatsing in de PI Dordrecht, kan verweerder evenwel niet worden verweten. De reguliere (over)plaatsingen zijn – als gevolg van de hiervoor genoemde coronamaatregel – vanaf half maart tot begin juli 2020 stilgelegd. Klager is op 2 juli 2020 in de PI Vught geplaatst.

3. De beoordeling

Onderhavig beroep richt zich tegen de beslissing van 1 juli 2020, waarin verweerder heeft besloten klager te selecteren voor plaatsing in de gevangenis van de PI Vught. De door klager aangevoerde omstandigheid dat hij ten onrechte drie maanden op de wachtlijst heeft gestaan voor plaatsing in de PI Dordrecht, gedurende die periode in een soberder regime heeft moeten verblijven en uiteindelijk niet in de inrichting van zijn voorkeur terecht is gekomen, maakt geen onderdeel uit van de bestreden beslissing en kan daarom in dit beroep niet aan de orde komen.

Klager verbleef in het huis van bewaring van de PI Grave. Op 20 april 2020 is hij geselecteerd voor plaatsing in de PI Dordrecht, omdat klager na de herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling in een gevangenis diende te worden geplaatst. Op 1 juli 2020 is de selectiebeslissing van 20 april 2020 door verweerder ingetrokken en is klager – vanuit het arrestantenregime van de PI Grave – geselecteerd voor plaatsing in de gevangenis van de PI Vught. Op 2 juli 2020 is klager daadwerkelijk in de gevangenis van de PI Vught geplaatst. Op 4 februari 2021 is hij in vrijheid gesteld.

Nu klager in vrijheid is gesteld, heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

Op grond van artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden wordt een gedetineerde die tot een gevangenisstraf is veroordeeld, in beginsel in het arrondissement van vestiging geplaatst. Als daar geen plaats beschikbaar is, wordt de gedetineerde in een aanpalend arrondissement geplaatst. Gedetineerden die in het plusprogramma verblijven krijgen voorrang. Klagers vestigingsadres ligt in de gemeente Eindhoven, gelegen in het arrondissement Oost-Brabant. Op grond van de bestreden beslissing is klager in het arrondissement van vestiging geplaatst. De plaatsing van klager in de gevangenis van de PI Vught is dus een juiste regionale plaatsing geweest.

Een gedetineerde moet na zijn veroordeling (in eerste aanleg) zo snel mogelijk in een gevangenis worden geplaatst. De beroepscommissie begrijpt – en onderschrijft – dat klager vanuit het arrestantenregime van de PI Grave in een gevangenis moest worden geplaatst. Uit de stukken van verweerder volgt dat klager bij beslissing van 1 juli 2020 is geselecteerd voor plaatsing in de gevangenis van de PI Vught. Daarbij is rekening gehouden met de beschikbare operationele celcapaciteit en de optimale benutting ervan. In de PI van klagers voorkeur, de PI Dordrecht, was – gelet op de lange wachtlijst en wachttijd – in de gevangenis op korte termijn geen celcapaciteit beschikbaar. In de PI Vught was een directe plaatsing wel mogelijk.

Nu in de inrichting van klagers voorkeur geen plaats beschikbaar was en dit op korte termijn ook niet te verwachten viel, is het op zichzelf niet onredelijk dat klager in een inrichting is geplaatst waar wel direct plaats beschikbaar was. Bovendien heeft klager in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij niet langer de intentie heeft om een overplaatsing naar de PI Dordrecht te bewerkstelligen, omdat hij inmiddels al sinds de bezwaarfase in de PI Vught verblijft en aldaar de nodige verzoeken heeft openstaan.

Voor zover klager in bezwaar heeft aangevoerd dat in de PI Vught iemand geplaatst is met wie hij doorgaans geen goede omgang heeft, merkt de beroepscommissie op dat deze stelling onvoldoende onderbouwd is – zo is de naam van deze medegedetineerde niet bekend gemaakt – en geen steun vindt in het dossier. Bovendien heeft verweerder vanuit de inrichting geen bericht ontvangen dat klagers plaatsing aldaar tot problemen heeft geleid.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren. Het verzoek een tegemoetkoming toe te kennen, kan gelet hierop niet aan de orde komen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 25 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven