Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7583/GB, 25 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:25-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7583/GB

             

Betreft [Klager]

Datum 25 maart 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 23 juni 2020 afgewezen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers verzoek tot deelname aan een PP is op 23 juni 2020 afgewezen, waarna hij op 29 juni 2020 een verzoek tot herbeoordeling heeft ingediend bij verweerder. Dit is op 8 juli 2020 eveneens afgewezen. Klager verwijst in zijn beroepschrift voor het overige naar de stukken die hij naar verweerder heeft verzonden ten behoeve van zijn verzoek tot herbeoordeling.

Kort en zakelijk weergeven heeft klager in voornoemde stukken aangevoerd dat de rol van het Openbaar Ministerie (OM) bij de afwijzende beslissing d.d. 23 juni 2020 oververtegenwoordigd is, waarbij deze informatie zonder nader eigen onderzoek kritiekloos door verweerder wordt gevolgd. De nadruk dient te liggen op hetgeen wel positief en voortvarend gaat aan de zijde van klager. Dat klager de Cognitieve Vaardigheden-training (CoVa-training) nog niet heeft afgerond, is niet aan klager te wijten.

Standpunt van verweerder

Bij brief van 13 juli 2020 heeft klager zijn beroepschrift ingediend, gericht tegen de afwijzende beslissing van verweerder van 23 juni 2020. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is overschreden met dertien dagen. Klager is om die reden niet-ontvankelijk in zijn beroep.

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid van klager in beroep

Op grond van artikel 73, tweede lid, van de Pbw dient het beroepschrift te worden ingediend uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waartegen hij beroep instelt.

Op grond van artikel 72, eerste lid, van de Pbw kan tegen een afwijzing van een verzoek als bedoeld in artikel 18 van de Pbw bij de beroepscommissie beroep in worden gesteld.

Op 23 juni is klagers verzoek tot deelname aan een PP afgewezen. Op 29 juni 2020 heeft klager een verzoek tot herbeoordeling – dat dateert van 27 juni 2020 – bij verweerder ingediend. Op 27 juni 2020 was klager dus kennelijk op de hoogte van de afwijzing. Volgens klager is zijn verzoek tot herbeoordeling op 8 juli 2020 afgewezen. Deze afwijzing bevindt zich niet in de stukken. Vervolgens heeft klager op 13 juli 2020 beroep ingesteld. Het beroepschrift is derhalve meer dan zeven dagen na klagers kennisname van die beslissing ingediend.

Echter, op grond van artikel 18 van de Pbw staat rechtstreeks beroep open tegen de beslissing van 23 juni 2020. Verweerder had klagers verzoek tot herbeoordeling daarom moeten doorzenden naar het secretariaat van de RSJ, zodat de RSJ  dit als beroep kon behandelen. Nu verweerder dat niet heeft gedaan, acht de beroepscommissie de termijnoverschrijding verschoonbaar. Klager kan daarom worden ontvangen in zijn beroep.

Inhoudelijke beoordeling

Klager is sinds 14 juli 2016 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van zeven jaren met aftrek, wegens diefstal met geweld in vereniging, afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Daarnaast dient klager nog een subsidiaire hechtenis van in totaal 31 dagen te ondergaan. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 13 april 2021.

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres; en

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is onder meer afgewezen - na een negatief advies van het OM en de vrijhedencommissie -, omdat hij de CoVa-training nog niet heeft afgerond en de ambulante behandeling nog niet van start is gegaan. Verweerder meent dat, gelet hierop, er nog steeds een hoog recidiverisico en hoog risico op letselschade bij derden aanwezig is.

Klager is veroordeeld voor feiten die naar hun aard een zeer grote impact hebben gehad op de slachtoffers. Daarnaast heeft klager tijdens zijn detentie, op 22 januari 2019, samen met een ander een medegedetineerde ernstig fysiek letsel toegebracht. Klager is naar aanleiding van dit incident overgeplaatst naar een andere inrichting. Gelet op deze omstandigheden heeft het OM op 16 september 2019 negatief geadviseerd, temeer nu in de visie van het OM de veroordeling en detentie bij klager niet hebben geleid tot een gedragsverandering of risicobeperking dan wel enige indruk op hem hebben gemaakt. Dit advies geldt volgens het OM-advies van 4 mei 2020 op dat moment nog steeds. Er heeft weliswaar verdiepingsdiagnostiek plaatsgevonden, maar daaruit blijkt volgens het OM dat klager volstrekt onvoldoende inzicht heeft in zijn handelen en dat behandeling geïndiceerd is.

De reclassering schat in het advies van 15 juni 2020 het recidiverisico en het risico op letselschade in als gemiddeld, na deze in 2019 beide nog als hoog te hebben ingeschat. Blijkbaar zijn het goede gedrag van klager in de inrichting en diens positieve houding bij de inmiddels begonnen CoVa-training van invloed geweest op deze risico-inschatting. Behandeling wordt noodzakelijk geacht. Klager had en heeft tot dusverre nog geen minder vergaande vrijheden genoten. Eveneens is er nog geen begin gemaakt met een behandeling van klager. Ten tijde van de bestreden beslissing lag de einddatum van klagers detentie overigens nog relatief ver in de toekomst.

Gelet op voornoemde omstandigheden, waaronder de aard en zwaarte van de delicten, het detentieverloop, het gevaar voor recidive en de mate waarin klager in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP, kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 25 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven