Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8216/GV, 16 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:16-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/8216/GV

    

           

Betreft [klager]

Datum 16 maart 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 24 september 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. M.C. Pedrotti, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager wil in aanmerking komen voor strafonderbreking, zodat hij kan worden uitgezet naar zijn land van herkomst (Polen). Hij heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland. Klager komt op grond van artikel 40a van de Regeling vanaf 15 januari 2021 in aanmerking voor strafonderbreking.

Klagers procedure in het kader van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) loopt al zeer geruime tijd. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 20 maart 2019 besloten tot strafoverdracht. Polen is tot op heden echter niet akkoord gegaan met de strafoverdracht. Integendeel, het land heeft deze op 2 september 2019 geweigerd. Het is de vraag hoe lang nog gewacht kan worden, totdat er een akkoord komt vanuit Polen. Deze onzekerheid laat bij klager diepe sporen na, vooral met het oog op zijn relatie. Het is onaannemelijk dat klager binnen afzienbare tijd naar Polen wordt uitgezet voor het uitzitten van zijn straf (vergelijk RSJ 14 februari 2020, R 20/5800/GV). Het enkele feit dat strafoverdracht mogelijk is, betekent niet dat geen strafonderbreking kan worden verleend (RSJ 17 januari 2019, R-18/2280/GV).

In de Ketenprocesbeschrijving uitvoering strafonderbreking, waar verweerder naar verwijst, staat niet dat de WETS-procedure de voorkeur verdient boven strafonderbreking en dat de strafonderbrekingsprocedure in zo’n geval wordt opgeschort. Verweerder had de afwijzing van de strafoverdracht door Polen in de bestreden beslissing niet buiten beschouwing mogen laten. Als geen sprake is van weigeringsgronden voor het verlenen van strafonderbreking, dient de strafonderbreking te worden verleend. Verweerder wordt verzocht uit te leggen waarom strafoverdracht in deze zaak “uitermate geschikt wordt geacht”.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd en vermeldt daarbij dat een mededader in hoger beroep een hogere straf zou hebben gekregen. Dit is klager niet bekend. Hij is ervan op de hoogte dat één van de personen met wie hij samen was ten tijde van het tenlastegelegde feit en die ook is veroordeeld, al langere tijd op vrije voeten is en zich in Polen bevindt. Klager heeft een advocaat ingeschakeld om zijn zaak te laten heropenen door de Hoge Raad. Klager is wel aanwezig geweest op de plaats delict, maar hij heeft geen schoten afgevuurd. Klager denkt dat een ander hem heeft willen aanwijzen als schutter, om zelf onder zijn straf uit te kunnen komen. Het kan goed zijn dat J. klager ziet als verrader. Klager heeft zichzelf in Polen bij de politie gemeld vanwege de strafzaak. Door hem is de zaak gaan rollen en kon de politie ook anderen aanhouden.

Het OM stelt verder dat klager zijn straf wil ontlopen, terwijl het gaat om een wettelijk geregelde mogelijkheid tot strafonderbreking, die gelijk kan worden gesteld aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI) voor niet-vreemdelingen. De afwijzing van klagers verzoek leidt tot een ongelijkwaardige behandeling ten opzichte van veroordeelden die wel in aanmerking komen voor VI. De ernst van het feit vormt geen reden voor het uitstellen of achterwege laten van de VI. De belangen van de slachtoffers staan niet aan het verlenen van strafonderbreking in de weg, nu deze pas ingaat op het moment dat klager Nederland heeft verlaten en onder de voorwaarde dat hij niet terugkeert. Klager zal hieraan voldoen. Een verzoek tot strafonderbreking moet op vergelijkbare wijze worden beoordeeld als een verzoek tot VI.

Er is geen beletsel om klager strafonderbreking toe te kennen. Daarnaast heeft verweerder geen rekening gehouden met klagers persoonlijke belangen. Er heeft dan ook geen belangenafweging plaatsgevonden. Klagers belang had zwaarder moeten wegen. De slachtofferbelangen zijn niet met informatie en concreet onderbouwd (vergelijk onder meer RSJ 16 januari 2018, 17/2551/GV). Het is de vraag of contact is opgenomen met de slachtoffers. Verweerder wordt verzocht op dit punt te reageren.

 

Standpunt van verweerder

Verwezen wordt naar het negatieve advies van het OM en van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel. Klagers verzoek is afgewezen, vanwege de lopende WETS-procedure. Daarbij is aangegeven dat het OM die procedure uitermate geschikt acht om de overbrenging naar Polen te realiseren. In hoofdstuk 2.3. ‘Vooronderzoek’ van de Ketenprocesbeschrijving staat dat de procedure tot het verlenen van strafonderbreking wordt opgeschort, indien de WETS-procedure wordt gevolgd.

De eerdere afwijzing van het WETS-verzoek was gebaseerd op het ontbreken van stukken. De inschatting is dat de overdracht door middel van de WETS alsnog gerealiseerd kan worden. Gesteld kan worden dat de mogelijkheid tot strafoverdracht via de WETS kan worden gezien als een onderzoek van justitie, op grond waarvan een verzoek om strafonderbreking kan worden afgewezen.

Uiteraard heeft klager belang bij toekenning van een strafonderbreking. Gelet op de ernst van het feit waarvoor klager is veroordeeld en de daarmee samenhangende maatschappelijke belangen – ook die in het ontvangende land – is de beslissing niet als onredelijk of onbillijk aan te merken. Het is in dat licht ook niet onredelijk dat een overdracht op grond van de WETS de voorkeur geniet.

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de PI Ter Apel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, vanwege de lopende WETS-procedure en het negatieve advies van het OM.

Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het OM wijst daarbij op de ernst van het feit waarvoor klager is veroordeeld (het van het leven beroven van een taxichauffeur), waarbij de mededader in hoger beroep een aanzienlijk hogere straf heeft gekregen dan in eerste aanleg. Het zou daarom aan de slachtoffers niet zijn uit te leggen dat klager door een strafonderbreking nóg eerder in vrijheid wordt gesteld. Het OM ziet geen aanleiding om te vermoeden dat klager het slecht zou krijgen in een Poolse gevangenis. De strafzaak zou er geen aanleiding toe geven dat klager als verrader wordt gezien. Hij heeft nooit namen van andere verdachten genoemd. Het OM acht de WETS in klagers zaak uitermate geschikt.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 12 januari 2011 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van vijftien jaar met aftrek, wegens moord. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 18 januari 2026.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend, nadat ten minste tweederde deel van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert.

Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers – en nabestaanden – en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 2012, 7141).

In klagers geval is sprake van een samenloop van twee verschillende procedures, die beide uitmonden in klagers vertrek uit Nederland naar zijn land van herkomst. Klager kwam vanaf  15 januari 2021 in aanmerking voor het verlenen van strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling, terwijl reeds eerder een WETS-procedure is gestart tot de overdracht van het resterende deel van de in Nederland aan klager opgelegde vrijheidsstraf aan de Poolse justitiële autoriteiten. Zij hebben een dergelijk verzoek eerder afgewezen, maar uit de door verweerder verstrekte inlichtingen volgt dat dit werd ingegeven door het ontbreken van stukken. Op dit moment is het wachten kennelijk op een nieuwe beslissing van de Poolse autoriteiten. De vraag of klager in een Poolse gevangenis gevaar zou lopen, is in deze procedure niet aan de orde. Dat is aan de rechter die (heeft) beslist tot de strafoverdracht.

De beroepscommissie is van oordeel dat de opgestarte WETS-procedure het verlenen van strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling doorkruist. Het is vooralsnog voldoende aannemelijk dat klager binnen afzienbare tijd – en ruim voor het einde van zijn vrijheidsstraf in 2026 – naar Polen kan en zal worden overgebracht om daar het resterende gedeelte van zijn vrijheidsstraf te ondergaan. Dat rechtvaardigt (thans nog) de afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking (vergelijk RSJ 14 februari 2020, R-20/5800/GV en RSJ 27 oktober 2020, R-20/6004/GV).

De omstandigheid dat het eerste argument dat het OM aan het negatieve advies ten grondslag heeft gelegd (te weten: dat klager zijn straf volledig moet uitzitten, vanwege het feit waarvoor hij is veroordeeld en omdat hij qua strafmaat ten opzichte van zijn mededader ‘erg goed wegkomt’) niet dragend kan zijn en verweerder er beter aan had gedaan dit in de bestreden beslissing niet aan te halen, kan aan het hiervoor gegeven oordeel niet afdoen. Een door klager nog in te dienen verzoek tot herziening kan dit evenmin.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 16 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. S. Djebali en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven