Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7069/GA, 3 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:03-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7069/GA

    

           

Betreft [Klager]

Datum 3 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, waarvan veertien dagen voorwaardelijk, vanwege het zonder toestemming van de directeur contact hebben met de media waaruit een artikel is voortgekomen, ingaande op 8 april 2020.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn heeft op 18 mei 2020 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager geen tegemoetkoming toegekend (AE 2020/425). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en – namens de directeur – […], juridisch medewerker bij de PI Alphen, gehoord op de zitting van 3 september 2020 in het Justitieel Complex Zaanstad. Als toehoorder was […], secretaris bij de RSJ, aanwezig.

 

2. De beoordeling

Klager heeft beroep ingesteld, nadat hij had begrepen dat de directeur dit had gedaan. Hij heeft in zijn beroep aangevoerd dat de beklagrechter in de uitspraak voorbij is gegaan aan de door klager in zijn beklag uiteengezette processuele fouten, die volgens hem zijn gemaakt bij de oplegging van de disciplinaire straf. Klager heeft verder aangevoerd dat in de uitspraak voorbij is gegaan aan hetgeen hij in zijn beklag uiteen heeft gezet over de kenbaarheid van de strafwaardige gedraging en de verwijtbaarheid die (daardoor) ontbreekt. De beklagrechter heeft het beklag enkel gegrond verklaard, om de reden dat de disciplinaire straf niet proportioneel zou zijn, zonder zich uit te laten over de oplegging van die disciplinaire straf en de verwijtbaarheid van klager die aan die oplegging ten grondslag zou liggen. Klager verlangt hierover alsnog een oordeel, evenals een tegemoetkoming, die door de beklagrechter niet aan hem is toegekend. Klager heeft immers spanning ondervonden van het hele voorval en de aan hem opgelegde (voorwaardelijke) disciplinaire straf kan gevolgen hebben voor zijn fasering.

De beroepscommissie overweegt – zoals ook ter zitting met partijen is besproken – dat tegen een gegrondverklaring van het beklag geen beroep openstaat, maar dat het beroep in een dergelijk geval enkel kan zien op het niet toekennen van een tegemoetkoming of de hoogte van een toegekende tegemoetkoming. Klager zal hierom in zoverre niet-ontvankelijk in zijn beroep worden verklaard.

De beroepscommissie overweegt voorts dat zij zich kan verenigen met het oordeel van de beklagrechter om aan klager geen tegemoetkoming toe te kennen. Het beroep zal hierom voor het overige ongegrond worden verklaard.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover dat tegen de inhoudelijke overwegingen van de uitspraak van de beklagrechter is gericht. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming verklaart zij het beroep ongegrond en bevestigt zij de uitspraak van de beklagrechter.

 

 

Deze uitspraak is op 3 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven