Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6967/GA, 3 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:03-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6967/GA

    

           

Betreft [Klager]

Datum 3 juni 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[Klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, waarvan veertien dagen voorwaardelijk, vanwege het zonder toestemming van de directeur contact hebben met de media waaruit een artikel is voortgekomen, ingaande op 8 april 2020.

De beklagrechter bij de PI Alphen heeft op 18 mei 2020 het beklag gegrond verklaard (AE 2020/425). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft […], juridisch medewerker bij de PI Alphen en klager gehoord op de zitting van 3 september 2020 in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad. Als toehoorder was […], secretaris bij de RSJ, aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

De directeur heeft beroep ingesteld, omdat hij zich niet kan verenigen met het oordeel van de beklagrechter over de door hem aan klager opgelegde disciplinaire straf. Bestraffen is een aan de directeur toekomende discretionaire bevoegdheid. Door te oordelen dat hij (de directeur) in redelijkheid had kunnen volstaan met oplegging van een andere dan de maximaal mogelijke, weliswaar voorwaardelijke, disciplinaire straf aan klager, evenals dat de hoogte van de straf als disproportioneel dient te worden aangemerkt, is de beklagrechter op de stoel van de directeur gaan zitten.

Het oordeel van de beklagrechter is ingegeven door de omstandigheid dat het artikel waaraan klager heeft meegewerkt ‘niet schadelijk/opruiend was’ en dat een dergelijk verwijt ‘niet als zodanig in de Sanctiekaart staat vermeld’. Het gaat er de directeur echter om dat klager contact met de media heeft gezocht zonder dat hij daarvoor vooraf (schriftelijk) toestemming aan de directeur had gevraagd. Uit dat contact is een artikel voortgekomen dat in een dagblad is gepubliceerd. De directeur dient altijd op de hoogte te zijn van dergelijke contacten en kon vooraf niet weten waarover klager zou praten. De directeur heeft, nu klager niet vooraf toestemming heeft gevraagd, niet de regie gehad. Dergelijke contacten met de media kunnen een gevaar opleveren voor medegedetineerden en/of personeel en de directeur heeft daar geen invloed en zicht op gehad. De orde, rust en veiligheid in de inrichting zijn daardoor in ernstige mate verstoord. Klager had kunnen weten dat hij vooraf (schriftelijk) toestemming aan de directeur had moeten vragen om contact met de media te mogen hebben. Dit staat zowel in de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) als in de huisregels. Elke gedetineerde wordt bij binnenkomst in de inrichting op de (vindplaats van de) huisregels gewezen. Deze liggen zowel in de bibliotheek als op elke afdeling volledig ter inzage en zijn door gedetineerden te raadplegen.

Indien een strafwaardige gedraging niet in de Sanctiekaart is vermeld, wordt aansluiting gezocht bij de bandbreedte van artikel 51, eerste lid, van de Pbw. Het gegeven dat het artikel inhoudelijk geen opruiende of voor de inrichting beschamende tekst bevat, heeft de directeur (vervolgens) doen besluiten om de disciplinaire straf voorwaardelijk op te leggen.

 

Standpunt van klager

Klager heeft, nadat de directeur beroep had ingesteld, eveneens beroep ingesteld tegen de uitspraak van de beklagrechter (R-20/7069/GA). Hij heeft dit gedaan omdat er fouten zijn gemaakt bij de oplegging van de disciplinaire straf. Bij binnenkomst in de inrichting is aan hem enkel een samenvatting van de huisregels verstrekt. Daarin staat niet dat het verboden is om contact met de media/pers te hebben. Bovendien staat daarin dat de volledige huisregels in de bibliotheek kunnen worden geraadpleegd, maar die was vanwege de uitbraak van het coronavirus gesloten. De regel dat gedetineerden vooraf toestemming aan de directeur moeten vragen om contact met de media/pers te hebben, wijkt dusdanig af van wat men met zijn boerenverstand kan bedenken, dat het in de samenvatting van de huisregels had moeten worden opgenomen. Daarin staan wel allerlei regels die hij zelf ook had kunnen bedenken, zoals dat netjes met het personeel moet worden omgegaan en dat men niet mag stelen. Buiten de PI mag men gewoon contact met de media hebben en is dat zelfs een groot goed. Klager had niet kunnen bedenken dat dit in de PI niet mocht. Uit de Pbw blijkt ook niet met zoveel worden dat vooraf toestemming aan de directeur moet worden gevraagd.

Klager heeft overigens niet zelf contact met de media opgenomen, maar met een kennis van hem. Deze kennis heeft op enig moment tijdens het gesprek dat hij met klager had gevraagd of hetgeen klager had verteld voor een artikel mocht worden gebruikt. Klager heeft dit toegestaan, maar daarbij gevraagd te benadrukken dat de PI Alphen er alles aan doet om besmetting met het coronavirus te voorkomen. Hij heeft vervolgens tegen personeelsleden gezegd dat er een leuk artikel aan zat te komen om hen een hart onder de riem te steken. Nadat het artikel was gepubliceerd, heeft hij het uitgeprint en aan onder meer het afdelingshoofd laten zien. Niemand heeft toen tegen hem gezegd dat hij aan de totstandkoming van dat artikel niet had mogen meewerken.

 

3. De beoordeling

Artikel 40, eerste lid, van de Pbw luidt als volgt: “De directeur kan toestemming geven voor het voeren van een gesprek tussen de gedetineerde en een vertegenwoordiger van de media, voor zover dit zich verdraagt met de volgende belangen: a. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting; b. de bescherming van de openbare orde en de goede zeden; c. de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen dan de gedetineerde; d. de voorkoming of opsporing van strafbare feiten”.

In de memorie van toelichting bij deze bepaling is – voor zover hier relevant – het volgende bepaald: “In de Regeling contacten tussen individuele gedetineerden en de pers zijn beperkingen aangebracht op de grondwettelijke vrijheden van gedetineerden in de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting. De mogelijk ingrijpende publicitaire gevolgen van contacten tussen pers en een gedetineerde rechtvaardigen om niet, zoals bij andere contacten met buiten is geschied, het desbetreffende recht van de gedetineerde voorop te stellen. […] De directeur kan toestemming geven voor, kort gezegd, een perscontact voor zover dit zich verdraagt met een aantal met name genoemde belangen. Hier vindt derhalve een positieve toetsing plaats aan elk van de genoemde belangen. In het eerste lid van artikel 40 zijn deze belangen vermeld. De verantwoordelijkheid van de directeur voor de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming strekt zich uitdrukkelijk ook uit tot de bescherming van slachtoffers en andere bij misdrijven betrokkenen, medegedetineerden en personeelsleden”.

Het voorgaande brengt mee dat een gedetineerde toestemming aan de directeur dient te vragen (en verleend dient te krijgen) alvorens hij contact mag hebben met een vertegenwoordiger van de media, zodat de directeur kan toetsen of dit zich verdraagt met de belangen zoals genoemd in artikel 40, eerste lid, van de Pbw. Vaststaat dat klager contact heeft gehad met een dergelijke vertegenwoordiger van de media zonder hiervoor vooraf toestemming aan de directeur te hebben gevraagd. De directeur heeft klager, gelet daarop, in redelijkheid een disciplinaire straf kunnen opleggen.

De directeur heeft aan klager een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, waarvan veertien dagen voorwaardelijk, opgelegd. De beklagrechter heeft overwogen dat de directeur in redelijkheid had kunnen volstaan met oplegging van een andere dan de maximaal mogelijke, weliswaar voorwaardelijke, disciplinaire straf aan klager, nu uit het artikel dat is voortgekomen uit het contact van klager met een vertegenwoordiger van de media geen opruiende of voor de inrichting beschamende tekst is gebleken. De beroepscommissie gaat in dat oordeel niet mee. Reeds voor het zonder toestemming contact hebben met een vertegenwoordiger van de media kan immers een disciplinaire straf worden opgelegd en de gevolgen van dergelijke contacten (zoals eventuele publicaties) staan daar voor wat betreft de strafoplegging los van. Gelet op de discretionaire bevoegdheid van de directeur bij het opleggen van disciplinaire straffen aan gedetineerden dient bij de toetsing daarvan enige terughoudendheid te worden betracht.

Gelet op de orde, rust en veiligheid in de inrichting die kunnen worden verstoord door het hebben van contact met een vertegenwoordiger van de media zonder dat de directeur daar weet van heeft en het mogelijke gevaar dat die verstoring kan opleveren voor de gedetineerden en het personeel, acht de beroepscommissie de door de directeur aan klager opgelegde disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel – geheel voorwaardelijk – niet onredelijk of onbillijk. De beroepscommissie zal het beroep dan ook gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

Overigens kan de beroepscommissie zich verenigen met het oordeel van de beklagrechter dat aannemelijk is dat klager op de hoogte had kunnen zijn van het bepaalde in artikel 40, eerste lid, van de Pbw en dat de directeur bij overtreding daarvan op grond van artikel 51 van de Pbw een disciplinaire straf kan opleggen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 3 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven