Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7514/GB, 10 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:10-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7514/GB

           

                                   

Betreft [klager]

Datum 10 maart 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 2 juni 2020 beslist klager te plaatsen in de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 6 juli 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsman, mr. F. Yildiz, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Zoals klager ook in zijn bezwaarschrift kenbaar heeft gemaakt, is zijn echtgenote twee dagen voor zijn aanhouding bevallen. Klager heeft naast zijn pasgeboren baby nog twee zeer jonge kinderen. Gezien deze omstandigheden is het voor klagers gezin onmogelijk om hem in de PI Ter Apel te bezoeken en is het afreizen van klagers gezin naar de PI Ter Apel – zoals verweerder in de bestreden beslissing overweegt – niet enkel als ‘vervelend’ te bestempelen. Verweerder gaat in de bestreden beslissing op geen enkele wijze in op de door klager aangevoerde persoonlijke omstandigheden en verwijst alleen naar de wettelijke bepalingen. Dat de wettelijke bepalingen ons allen bekend zijn, betekent niet dat niet geoordeeld dient te worden op basis van de specifieke omstandigheden van het geval.

In de bezwaarprocedure heeft klager – onder verwijzing naar een uitspraak van de beroepscommissie van 11 maart 2019 (RSJ R-19/2541/GB) – gesteld dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met klagers omstandigheden en zijn gezin. In dat kader is het plaatsen van klager in de PI Ter Apel in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Verweerder heeft – op geen enkel moment in de procedure – op deze beroepsgrond gereageerd. Klager legt ter onderbouwing van dit punt verklaringen over van zijn echtgenote en zijn ouders alsmede een aantal foto’s en akten van erkenning. Klager verzoekt deze stukken bij de beoordeling van zijn beroep te betrekken.

De afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) heeft kenbaar gemaakt dat strafoverdracht zal plaatsvinden, omdat klager ongewenst zou zijn verklaard. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft daarentegen kenbaar gemaakt dat er noch van een ongewenstverklaring noch van een inreisverbod sprake is en de IND heeft de afdeling IOS hierover geïnformeerd. De afdeling IOS wacht nu af of klagers verblijfsvergunning door de IND wordt ingetrokken. De procedure tot intrekking van klagers verblijfsvergunning dient door de IND blijkbaar nog in gang gezet te worden, waardoor klager ten tijde van zijn plaatsing in de PI Ter Apel in Nederland een rechtmatig verblijf had.

De beslissing van verweerder om klager in de PI Ter Apel te plaatsen is onrechtmatig. Nu verweerder bij het nemen van de bestreden beslissing op geen enkele wijze rekening heeft gehouden met klagers belangen, is de bestreden beslissing niet, althans onvoldoende gemotiveerd.

 

Standpunt van verweerder

De inhoud van het beroepschrift is vrijwel gelijk aan het bezwaarschrift. Nu klager in zijn beroepschrift geen nieuwe gronden heeft aangevoerd, verwijst verweerder naar de bestreden beslissing van 6 juli 2020.

Verweerder heeft op 14 augustus 2020 bij de afdeling IOS geïnformeerd naar de stand van zaken omtrent klagers verblijfstatus. Uit de inlichtingen van de afdeling IOS blijkt dat de IND aan de afdeling IOS kenbaar heeft gemaakt dat klagers verblijfsrecht is ingetrokken en dat klager – door middel van een beschikking van 12 september 2017 – van de intrekking van zijn verblijfsrecht op de hoogte is geraakt.

Uit navraag bij de IND is gebleken dat klager geen verblijfsrecht meer heeft. Klager was sinds 25 november 2005 in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, maar deze is – met terugwerkende kracht vanaf 12 maart 2013 – bij beschikking van 12 september 2017 ingetrokken. In het systeem van de IND zijn geen lopende procedures bekend.

Het verzoek is dan ook het beroep ongegrond te verklaren.

 

3. De beoordeling

Klager verbleef in het arrestantenregime van de PI Alphen te Alphen aan den Rijn. Op 3 juni 2020 is hij in de gevangenis van de PI Ter Apel geplaatst, omdat hij niet rechtmatig in Nederland verblijft. Klager stelt echter dat hij ten tijde van zijn plaatsing in de PI Ter Apel in Nederland een rechtmatig verblijf had en dat hij in een gevangenis zo dicht mogelijk bij de woonplaats van zijn gezin – in de regio Zaanstad – geplaatst wil worden, zodat zijn gezin hem kan bezoeken.

Uit de stukken, waaronder klagers registratiekaart, het selectieadvies van de PI Alphen van 2 juni 2020 en de schriftelijke inlichtingen van de afdeling IOS en de IND, volgt dat klager geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Er bestaan geen aanwijzingen dat verweerder – ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing – niet heeft mogen uitgaan van de juistheid van de aan hem verstrekte gegevens over klagers vreemdelingenstatus. Bovendien blijkt uit het dossier niet dat klager op grond van een andere titel een rechtmatig verblijf in Nederland toekomt.

Op grond van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) worden in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen (een VRIS-inrichting) gedetineerden geplaatst die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland (in de zin van artikel 8 van de VW 2000) en die zijn gedetineerd op grond van:

-           voorlopige hechtenis (door een bevel van gevangenneming of gevangenhouding);
-           een vrijheidsstraf; of
-           een maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders.

Op grond van het derde lid van dit artikel kan hiervan worden afgeweken. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie moet daarvoor echter sprake zijn van uitzonderlijke omstandigheden. Hierbij kan gedacht worden aan persoonlijke belangen bij bijvoorbeeld het ontvangen van bezoek in combinatie met de einddatum van de betreffende gedetineerde.

De PI Ter Apel is op dit moment de enige reguliere VRIS-inrichting. Vaststaat dat klager geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Klager voldoet dan ook aan de eisen van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling en moet dus in beginsel in de PI Ter Apel worden geplaatst.

Uit het dossier komt naar voren dat klager ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing nog een relatief lang strafrestant had – de einddatum van zijn detentie is momenteel bepaald op 23 februari 2023 – en uit het dossier blijkt niet dat de Dienst Terugkeer & Vertrek bezig is met (het voorbereiden van) klagers uitzetting. Uit het dossier blijkt ook niet dat aan klager strafonderbreking ex artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting is verleend. Het belang van klagers plaatsing in de PI Ter Apel is daarmee momenteel relatief klein.

Als reden voor afwijking van het plaatsingsbeleid wordt de reisafstand voor klagers gezin genoemd. Daarbij heeft klager aangevoerd dat het voor zijn gezin (bestaande uit zijn echtgenote en drie zeer jonge kinderen) onmogelijk is om hem in de PI Ter Apel te bezoeken. Klager heeft - volgens de geboorteakten - kinderen in de leeftijd van thans tien maanden tot en met drie jaar. Ten aanzien van het ontvangen van bezoek door klager constateert de beroepscommissie dat hij volgens de registratiekaart sinds zijn verblijf in de PI Ter Apel geen bezoek ontvangt van zijn echtgenote en zijn kinderen, terwijl klager en zijn kinderen – gelet op hun zeer jonge leeftijd – een groot en rechtens te respecteren belang hebben om elkaar te zien.

Uit het dossier volgt niet dat door verweerder enig onderzoek is verricht naar hetgeen door klager is aangevoerd met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden. De beslissing op bezwaar is dus onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

 

Deze uitspraak is op 10 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven