Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5516/GA, 24 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:24-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

Nummer          R-19/5516/GA                                   

Betreft [Klager]            Datum 24 maart 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.         de weigering om zijn post te verzenden;

b.         de omstandigheid dat klager pas op 29 juli 2019 is medegedeeld dat zijn post niet was verstuurd (A-2019-266).

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem heeft op 23 september 2019  beklagonderdeel a. ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in beklagonderdeel b. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. K. Bruns, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Arnhem (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het beklag ziet enerzijds op de ten onrechte weigering klagers post te verzenden dan wel uit te reiken en anderzijds op de omstandigheid dat klager pas op 29 juli 2019 is medegedeeld dat zijn post, die op 5 juni 2019 was aangeboden, niet is verstuurd. Klager is door het tijdversloop lange tijd in het ongewisse verbleven. Dat heeft bij hem stress, onrust en onzekerheid veroorzaakt. De directeur is verantwoordelijk voor de orde en veiligheid binnen de inrichting. Het is gelet op deze verantwoordelijkheid zeer onwenselijk om een gedetineerde op een dergelijke manier zo lang in het ongewisse te laten. Daarbij zijn beslissingen aangaande de (verwerking van) de post en de terugkoppeling aan de gedetineerde in dit kader herleidbaar tot de directeur. Tot slot heeft klager uitdrukkelijk gesteld dat hij geen contactverbod heeft. Het niet doorsturen van de brief is dan ook onredelijk en onbillijk.

Standpunt van de directeur

Klager is als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer opgelegd, mede naar aanleiding van de wens van het slachtoffer. Hier had klager kennis van en wist dat zijn brieven niet mochten worden verzonden op grond van het contactverbod. Klager heeft echter besloten dit wel te doen, waarop zijn brieven zijn achtergehouden. Hiervan is hij niet in kennis gesteld door de medewerkers van de inrichting. Klager bezat immers zelf de kennis dat dit niet mocht. Toen bekend werd dat klager in hoger beroep was gegaan, zijn de brieven direct aan klager geretourneerd. De brieven zijn dan ook niet vernietigd dan wel naar een derde verzonden.

3. De beoordeling

Beklagonderdeel a.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

Beklagonderdeel b.

Ontvankelijkheid van klager in beklag

Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft een gedetineerde, behoudens de overeenkomstig het tweede tot en met vierde lid te stellen beperkingen, het recht brieven en stukken per post te verzenden en te ontvangen. Uit artikel 36, vierde lid, van de Pbw volgt voorts dat de directeur de verzending of uitreiking van bepaalde brieven kan weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op in dat lid nader genoemde belangen. Artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pbw bepaalt dat de directeur de gedetineerde onverwijld een schriftelijke mededeling omtrent deze weigering geeft. Op grond van (het ten tijde van het beklag geldende) artikel 14.3 van de huisregels van de PI Arnhem geldt eenzelfde onverwijlde schriftelijke mededelingsplicht.

 

Nu klagers beklag ziet op de te late mededeling dat de verzending van zijn post is geweigerd, had klager gelet op het voorgaande ontvangen dienen te worden in dit beklagonderdeel. De beroepscommissie zal derhalve de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in dit beklagonderdeel. Vanwege proceseconomische redenen zal de beroepscommissie het beklag zelf afdoen.

Inhoudelijk

Nu klager de post op 5 juni 2019 heeft aangeboden en eerst op 29 juli 2019 op de hoogte is gebracht dat zijn post niet is verstuurd, stelt de beroepscommissie vast dat geen sprake is geweest van onverwijlde schriftelijke mededeling van de weigering. De beroepscommissie zal daarom dit beklagonderdeel gegrond verklaren en aan klager een tegemoetkoming toekennen van €5,-.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van beklagonderdeel a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van beklagonderdeel b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in dit beklagonderdeel en verklaart dit beklagonderdeel gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €5,-.

Deze uitspraak is op 24 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven