Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6991/GA, 10 juni 2021, beroep
Uitspraakdatum:10-06-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6991/GA

                                 

Betreft [Klager]

Datum 10 juni 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.         de beschuldiging dat hij bij zijn urinecontrole heeft gefraudeerd (NM2020/115);

b.         het op 6 februari 2020 niet hebben gekregen van een moment voor persoonlijke verzorging (NM2020/116);

c.         het niet doorgeven van terugbelverzoeken door een bepaalde medewerker en het niet mogen bellen met getuigen (NM2020/117).

 

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein heeft op 14 mei 2020 de klachten onder a. en b. ongegrond verklaard en het beklag onder c. gegrond verklaard voor zover dit ziet op het niet doorgeven van een terugbelverzoek, maar daarbij aan klager geen tegemoetkoming toegekend, en dit beklag voor het overige ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

 

Klagers raadsman, mr. M.A. Prins, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Nieuwegein in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager betwist de uitslag van de urinecontrole niet, maar hij is het niet eens met het feit dat hij onterecht wordt beschuldigd van het frauderen bij de urinecontrole. Daarnaast heeft klager gedurende zijn disciplinaire straf geen moment voor persoonlijke verzorging gekregen. Klager heeft recht op zulke momenten, ongeacht het feit dat hij een disciplinaire straf onderging. Klager heeft niet kunnen koken en zijn cel niet kunnen schoonmaken. Reden hiervoor zou een calamiteit zijn geweest, maar een medegedetineerde kreeg wél een moment voor persoonlijke verzorging. Daarnaast had dit moment alsnog kunnen worden aangeboden na de calamiteit of de volgende dag.

 

Tot slot worden terugbelverzoeken niet of veel te laat gemeld. Klager heeft al vaker meegemaakt dat zijn terugbelverzoeken niet worden doorgegeven. Nu klager verdachte is in een grote (mediagevoelige) strafzaak en zijn advocaat niet wekelijks kan afreizen naar de inrichting, is het van groot belang dat terugbelverzoeken worden doorgegeven en dat klager zo spoedig mogelijk na indiening hiervan in de gelegenheid wordt gesteld om te bellen. Gelet op het voorgaande verzoekt klager om een tegemoetkoming.

Standpunt van de directeur

Klager is niet gesanctioneerd voor het frauderen bij zijn urinecontrole. Gelet op RSJ 11 februari 2010, 09/3027/GA, geldt overigens de regel dat bij een kreatininegehalte van minder dan 2,0 mmol/l uitgegaan mag worden van fraude, hetgeen bij klager het geval was. Klager is conform de Landelijke Sanctiekaart 2019 gestraft voor een positieve urinecontrole en dus niet voor het frauderen bij een urinecontrole.

 

Ten aanzien van het moment voor persoonlijke verzorging kon de directeur in redelijkheid beslissen klager uit te sluiten van activiteiten buiten zijn verblijfsruimte op grond van artikel 55, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Klager stelt daarbij dat een medegedetineerde, die tevens een disciplinaire straf onderging, wel een moment voor persoonlijke verzorging had gekregen. Klager heeft geen namen genoemd, dus is nader onderzoek hiernaar nagenoeg onmogelijk en voldoet dit onderdeel niet aan de vereisten van artikel 61, derde lid, van de Pbw.

 

Als laatste stelt klager dat terugbelverzoeken niet of veel te laat worden gemeld. Nu klager geen data noemt wanneer deze terugbelverzoeken niet of veel te laat zijn gemeld, is nader onderzoek tevens nagenoeg onmogelijk en voldoet ook dit gedeelte niet aan artikel 61, derde lid, van de Pbw.

 

3. De beoordeling

Beklag a. en b.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

Beklag c.

De beroepscommissie constateert dat het beklag van klager door de beklagcommissie gegrond is verklaard voor zover dit ziet op het niet doorgeven van een terugbelverzoek van klagers raadsman op 6 februari 2020, en dat tegen een gegrondverklaring van een beklag geen beroep openstaat. Daarmee staat op dat punt in beroep enkel de (hoogte van de) tegemoetkoming ter beoordeling. Daarover overweegt de beroepscommissie als volgt.

 

Uit de stukken volgt dat klager er bij toeval achter is gekomen dat een terugbelverzoek van zijn raadsman niet is doorgegeven, toen hij in een van de daaropvolgende dagen contact had met zijn raadsman. Klager is geen tegemoetkoming toegekend, omdat klager kort daarop alsnog contact zou hebben gehad met zijn raadsman. De beroepscommissie constateert uit het voorgaande dat het eerstvolgende contact met de raadsman (pas) ten minste een dag dan wel enkele dagen na 6 februari 2020 is geweest. Gelet hierop ziet de beroepscommissie aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming, nu de rechtsgevolgen niet meer ongedaan zijn te maken. De beroepscommissie zal daarom het beroep in zoverre gegrond verklaren en aan klager een tegemoetkoming toekennen van €10,-.

 

Voor het overige kan hetgeen in beroep is aangevoerd het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het beklag onder c. gegrond, voor zover de beklagrechter ondanks de gedeeltelijke gegrondverklaring aan klager geen tegemoetkoming heeft toegekend, en vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €10,-.

 

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

 

Deze uitspraak is op 10 juni 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven