Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8308/GB, 8 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:08-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/8308/GB

    

           

Betreft Klager

Datum 8 maart 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van Klager (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 12 oktober 2020 beslist klagers verblijf in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught met zes maanden te verlengen.

Klagers raadsman, mr. A.C. Vingerling, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Op de zitting van de beroepscommissie van 19 februari 2021 in de rechtbank te Utrecht is klager telefonisch gehoord. Klagers raadsman en namens verweerder (…), bijgestaan door (…), waren ter zitting aanwezig.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Schriftelijk

Ten aanzien van het vluchtgevaar of het gevaar op het voortzetten van crimineel handelen wordt in het geheel geen actuele informatie aangedragen. Er lijkt voornamelijk sprake te zijn van herhaling van argumenten waarbij wordt verwezen naar oude informatie. Wederom wordt verwezen naar informatie van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) van 24 maart 2020 waarin oudere informatie is verwerkt.

Door verweerder wordt voorbijgegaan aan hetgeen in de uitspraak van de beroepscommissie van 9 juli 2020 is overwogen, namelijk dat wenselijk is dat bij een eventuele nieuwe verlengingsbeslissing wordt nagegaan in hoeverre aannemelijk is dat klager daadwerkelijk voor nieuwe (ernstige) strafbare feiten zal worden vervolgd. Er wordt geen informatie verstrekt over de huidige stand van zaken van het onderzoek. Dit onderzoek zou gericht zijn op criminele activiteiten vanuit de locatie De Schie te Rotterdam in 2013-2016.

Klager is van mening dat bij de beoordeling van het vluchtgevaar of het gevaar op het voortzetten van crimineel handelen geen rekening mag worden gehouden met vermeende nieuwe (ernstige) strafbare feiten. Dat geldt ook voor de volgende punten.

Ten aanzien van de telefoon die klager in die periode voorhanden zou hebben gehad is nimmer tastbaar bewijs overgelegd. Het gaat om niet-verifieerbare informatie die klager niet langer kan worden tegengeworpen en die bovendien nooit tot een strafzaak heeft geleid.

Dat begin 2016 informatie is binnengekomen dat het voornemen bestaat klager te liquideren is achterhaald. Hiertoe is ook nooit een poging ondernomen. In dit verband wordt opgemerkt dat een PI, ook als dit niet een EBI is, een relatief veilig plek is, zodat klager er geen belang bij heeft te vluchten, mocht hij toch nog op een dodenlijst staan.

Klager is door de vele jaren in de EBI een gebroken man. Zijn wereld wordt steeds kleiner. Klager wil worden overgeplaatst naar een reguliere PI en zich vanuit daar bewijzen en werken aan een terugkeer in de maatschappij. Het is heel frustrerend om steeds gedragingen uit het verleden tegengeworpen te krijgen. De consequenties van de vluchtpoging in 2017, geen voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) en een langdurig verblijf in de EBI, wil klager niet nog eens meemaken.

Voor zover wordt geschreven over contact met de heren H. en El F. voert klager aan dat niet uiteengezet wordt waarom en hoe dit contact bijdraagt aan het oordeel dat er vluchtgevaar of een gevaar op het voortzetten van crimineel handelen aanwezig is. Het (gewenste) contact moet in het licht worden gezien dat klager in groot isolement verkeert en nog maar weinig contacten heeft. Nieuwe contacten opdoen vanuit de EBI is bijna onmogelijk.

Het monitoren van klager en zijn contacten in de EBI vormt volgens klager geen grond voor een verblijf in de EBI. Dit monitoren heeft niets belastends jegens hem opgeleverd. De bestreden beslissing is dan ook onvoldoende deugdelijk onderbouwd, de aangehaalde informatie verouderd en er is aan het verzoek van de beroepscommissie om met nieuwe informatie te komen geen gevolg gegeven, waardoor de beslissing niet in stand kan blijven.

 

Ter zitting

Volgens verweerder speelt klager een prominente rol in het crimineel samenwerkingsverband (CSV). Die stelling komt uit de lucht vallen en wordt niet gesteund door GRIP-informatie. Klager worden steeds zaken uit het verleden tegengeworpen. Klager mag actuele informatie verwachten, maar hij ziet die niet. Ook de als nieuwe informatie gepresenteerde onderzoeksgegevens waaruit zou blijken dat klager de gebruiker is van het Ennetcom-account dat met A6 begint, betreft de tijdsspanne 2013-2016; Oude informatie dus. Van de ontvluchtingspoging in 2017 wordt ook steeds melding gemaakt en - met verwijzing naar oudere GRIP-informatie uit 2019 - ook van het achterwege laten van de VI. Wat dit laatste betreft heeft de beroepscommissie, voor het laatst in RSJ 9 juli 2020, R-20/6639/GB, al aangegeven dat dit geen argument is voor vluchtgevaar. Inmiddels is het meer dan drie jaar later. De verwijzing naar de vluchtpoging volstaat niet meer en ook niet dat niets anders dan een EBI-plaatsing nodig is om dat te voorkomen.

Als het contact met H. een punt is dat klager wordt tegengeworpen, dan verbreekt hij dat contact. Er moet niets achter gezocht worden. Het beperkte contact dat klager met anderen heeft, wordt gemonitord en dat heeft niets verdachts opgeleverd. Klager heeft uitgelegd hoe het zit met het koppelen van zijn nichtje aan H. Zijn nichtje is eenzaam. Hij ziet niet in hoe dat een gevaar kan zijn.

Volgens verweerder betreft het actuele netwerk dat klager onderhoudt zijn oude criminele netwerk. Dat is een vergaande opmerking. Klager heeft contact met familie. Hij probeert wel contact met anderen te leggen, maar daar gaat de directeur van de EBI dan voor liggen.

De aandacht zal uitgaan naar de GRIP-informatie van 4 november 2020 die zich richt op twee onderzoeken, Bosnië en Maan. Het lijkt nu alsof er nieuwe informatie is, waar de beroepscommissie in de vorige uitspraak naar heeft gevraagd, maar daar zijn kanttekeningen bij te plaatsen. Van belang is dat op grond van stukken die er nu zijn niet is vast te stellen dat klager exclusief gebruiker van het account A6 is geweest. De telefoon is nooit aangetroffen. Misschien had een ander deze telefoon en heeft klager deze gebruikt. Zo is op 10 oktober 2015 sprake van een opdracht tot liquidatie door A6. Of klager die opdracht heeft gegeven is onduidelijk. In het onderzoek Maan is het einddossier gesloten op 1 februari 2018. Voor deze oudere zaak zijn al personen veroordeeld. Klager is niet gehoord. Dat is frappant te noemen en niet te rijmen met de ernst van de beschuldigingen. Volgens verweerder zal klager vervolgd worden en vormt deze vervolging de legitimatie voor zijn verblijf in de EBI. Daarmee zou de situatie voor klager vervelender zijn dan drie jaar geleden. Het gaat echter om oude feiten, tussendoor is niks gebeurd en het is niet zeker of er vervolgd gaat worden.

Moet klager nog langer in de EBI blijven voor wat er in de periode 2013-2016 is gebeurd? Als hij vervolgd wordt, dan kan de situatie opnieuw worden bekeken. Klager wil graag aangehouden worden. Dan krijgt hij tenminste het hele dossier en kan hij zich verdedigen. Klager zal een volgende keer stukken overleggen waarmee hij aantoont dat hij niet in het onderzoek Bosnië voorkomt. Klager wordt nu gestraft voor feiten waarvoor de onschuldpresumptie dient te gelden en dat mag niet bijdragen aan de aanname van gevaar voor voortgezet crimineel handelen of vluchten. Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren. Als dat een stap te ver is, dan wordt het gewaardeerd als de beroepscommissie aangeeft dat er het komende half jaar concrete stappen worden ondernomen om klager te vervolgen. Daar gaat de beroepscommissie niet over, maar dat is wel belangrijk.

 

Standpunt van verweerder

Schriftelijk

Klager is veroordeeld wegens deelname aan een liquidatie in Antwerpen. In maart 2013 bleek dat een criminele organisatie klager wilde liquideren. Sinds 2012 is er een reeks aan liquidaties die samenhang hebben met de zogenoemde Mocro-oorlog waarbij klager nog steeds een belangrijke schakel is in een criminele groepering. Er is sprake van voortgezet crimineel handelen in detentie en van extreem vluchtgevaar. Op 11 oktober 2017 is een poging tot ontvluchting (met behulp van anderen en middels gekaapte helikopter) vanuit de locatie Roermond verijdeld. Klagers rol hierbij is door onderzoek bevestigd. Op 25 oktober 2017 is klager in de EBI geplaatst.

De rechtbank heeft op 12 juli 2019 de vordering tot intrekking van de VI toegewezen. Uit de GRIP-rapportage van 26 september 2019 blijkt dat hierdoor de kans op ontvluchting is toegenomen. Bij ontvluchting zal sprake zijn van een geschokte rechtsorde en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico. Uit het GRIP-rapport van 24 maart 2020 volgt dat klager in de periode van zijn detentie in de locatie De Schie beschikte over een PGP-toestel waarmee hij zijn criminele handelen heeft voortgezet, namelijk heeft hij opdrachten tot moord uitgezet. Hij beschikte ook over een dergelijk toestel bij de veredelde helikopterontsnapping. Verweerder acht het zeer waarschijnlijk dat hij op korte termijn weer over een PGP-telefoon beschikt wanneer hij in een regulier gevangenisregime wordt geplaatst. Er is een strafrechtelijk onderzoek gestart om te bezien of klager kan worden vervolgd voor het hiervoor gemelde.

Klager staat op de lijst met gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico, de zogenoemde GVM-lijst, met het profiel extreem (de laatste dateert van 14 oktober 2020).

Op 8 oktober 2020 heeft de directeur van de PI Vught in het selectieadvies aangegeven dat het opvallend is dat er vanuit gedetineerde H., die tot het criminele netwerk van betrokkene behoorde en die momenteel een lange gevangenisstraf uitzit voor het plegen van een moord, contact is gelegd met klager en dat klager zijn nichtje probeert te koppelen aan H. Daarnaast heeft gedetineerde H. contact met El F., ook een contact uit het criminele verleden van klager. Klager probeert hier ook contact mee te krijgen. De directeur adviseert, gezien het feit dat klager contact blijft onderhouden met zijn criminele netwerk uit het verleden in relatie tot zijn eerdere ontsnappingspoging en het voortzetten van crimineel handelen binnen detentie, om het verblijf van klager in de EBI te verlengen. Maximale monitoring is in dit geval een noodzaak en dit is alleen mogelijk in de EBI.

De selectie-adviescommissie (SAC) EBI adviseert het verblijf in de EBI te verlengen, nu klager nog altijd over geld, macht en middelen kan beschikken en gezien zijn positie binnen de Mocro-maffia. De liquidaties in deze Mocro-oorlog veroorzaken nog steeds maatschappelijke onrust en ontvluchting van klager zou een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in de vorm van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten. Het vluchtrisico moet volgens verweerder nog steeds als extreem worden aangemerkt. Het opleggen van maatregelen in een regulier regime volstaat niet. De informatie die in eerdere GRIP-rapportages is weergegeven is onverminderd van kracht.

Naar aanleiding van het op 15 oktober 2020 ingestelde beroep en de gronden die de basis vormen voor dit beroep, is het OM gevraagd nader te reageren. Dit heeft op 4 november 2020 geleid tot het opstellen van een nieuw GRIP-rapport. Het vermoeden dat klager gebruiker was van het Ennetcom-account dat met A6 begint (en vanuit detentie betrokken is bij de voorbereidingen van een liquidatie door middel van gebruik van een PGP-telefoon) is eerder wel gerezen, maar niet door onderzoek bevestigd. Recente analyse heeft het vermoeden wel bevestigd. Dat is de reden dat klager niet eerder is vervolgd ter zake de voorbereidingshandelingen voor de liquidatie van Y. (dossier Maan). Hij zal hier in de toekomst wel voor worden vervolgd. Wanneer dat precies zal zijn is nog niet aan te geven. Er is nog geen beslissing genomen of hij ook zal worden vervolgd voor een mogelijke rol bij de voltooide liquidatie van Y. (31 december 2015; TGO Bosnië).

Hiermee is het risico op voortgezet crimineel handelen in detentie, bij een EBI uitplaatsing, fors toegenomen. De situatie is, in vergelijking met drie jaar geleden, verslechterd en dat betekent volgens verweerder dat het risico op ontvluchting zeker niet is afgenomen, maar eerder is vergroot.

Dat er geen telefoon bij klager is aangetroffen wil niet zeggen dat hij daar geen beschikking over heeft gehad. Het toestel kan goed worden verborgen (eventueel buiten de cel van een gedetineerde) of onder de berusting van een medegedetineerde worden gehouden.

Een reguliere gevangenis is zeker niet zo veilig als de EBI ten aanzien van liquidatiegevaar. In een reguliere gevangenis leven gedetineerden met elkaar op een afdeling en doen zij gezamenlijk mee aan activiteiten. Het is voor het aanwezige personeel onmogelijk om, in het geval van een dergelijke liquidatiedreiging, de veiligheid van klager te garanderen. Alleen in de EBI kan klager optimaal worden beschermd.

De vluchtpoging van klager heeft inderdaad drie jaar geleden, in oktober 2017, plaatsgevonden. Echter heeft het aan klager opleggen van maatregelen in een regulier regime niet kunnen voorkomen dat hij een dergelijke poging tot ontvluchting met hulp van buitenaf heeft kunnen organiseren. Klager heeft laten zien dat hij over geld, macht en middelen kan beschikken om een dergelijke poging tot ontvluchting te laten slagen. De poging is niet “al” maar “pas” drie jaar geleden. Nog altijd moet er aan deze poging het nodige gewicht worden toegekend, gelet op de grote ernst daarvan en de impact op de samenleving. Gezien de positie die klager nog altijd heeft binnen de mocromaffia en het feit dat hij nog altijd kan beschikken over geld, macht en middelen is het risico op ontvluchting onverminderd aanwezig.

Bij het plaatsen van een gedetineerde in de EBI gaat het om een risico-inschatting met betrekking tot het vluchtrisico, het maatschappelijke risico en het risico op voortgezet crimineel handelen binnen detentie. Het is hierbij van belang om te realiseren dat een plaatsing van een gedetineerde in de EBI leidt tot het steeds minder worden van, specifiek op deze gedetineerde gerichte, relevante en actuele informatie. Immers, juist het EBI-regime is erop gericht om het binnenkomen van “nieuwe” informatie ten aanzien van de risico’s zoveel mogelijk te beperken, omdat alle contacten van klager, en zijn medegedetineerden, worden gemonitord. Hierdoor wordt het betrokkene in zeer grote mate bemoeilijkt om ongezien en ongehoord boodschappen via andere gedetineerden naar buiten te laten brengen. Echter betekent dit niet dat de positie die klager heeft binnen het CSV waarvan hij deel uit maakt en zijn positie binnen de Mocro-oorlog hiermee naar de achtergrond zijn verschoven. Er is nog steeds sprake van maatschappelijke onrust veroorzaakt door liquidaties in de zogenoemde Mocro-oorlog. Een ontvluchting van betrokkene zou een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten.

Conclusie: er is een extreem gevaar voor ontvluchting te duchten en er is sprake van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten en een onaanvaardbaar risico op voortgezet crimineel handelen binnen detentie, zodat betrokkene voldoet aan het criterium voor plaatsing in de EBI zoals bedoeld in artikel 6, onder a, b en c van de van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) . Plaatsing in een andere afdeling/regime volstaat niet.

 

Ter zitting

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft duidelijk aangegeven dat klager vervolgd zal worden. Dat is de laatste actuele informatie die er is. Het klopt dat er nog steeds oudere zaken in het GRIP-rapport staan, maar daar staat ook in dat die informatie nog immer van kracht is. Daarom dient klager nog steeds in EBI te blijven. Verder wordt verwezen naar het verweerschrift.

 

3. De beoordeling

De EBI is aangewezen als huis van bewaring (HVB) en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

Op grond van artikel 6 van de Regeling, kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:

a.  een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten;

b.  bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is; of

c.  een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.

In artikel 26 van de Regeling worden de voorwaarden genoemd die in acht moeten worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en bij de beslissing tot verlenging van het verblijf in de EBI elke zes maanden daarna.

Klager is sinds 23 februari 2013 gedetineerd. Hij verblijft sinds 25 oktober 2017 in de EBI.

De beroepscommissie heeft bij de beoordeling van de vorige beslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI onder meer als volgt overwogen (RSJ 9 juli 2020, R-20/6639/GB):

Hoewel de belangrijkste omstandigheden die tot klagers plaatsing in de EBI (en verlengingen daarvan) hebben geleid – te weten het meermalen beschikken over een PGP-telefoon in detentie en de gepoogde gewapende ontvluchting per helikopter in 2017 – inmiddels enige tijd geleden zijn, kan en moet aan deze omstandigheden tot op heden gewicht worden toegekend, gelet op de grote ernst daarvan en de impact op de samenleving.

     (…)

Tot slot acht de beroepscommissie het van belang dat in het GRIP-rapport van 24 maart 2020 wordt vermeld dat een strafrechtelijk onderzoek tegen klager is gestart om te bezien of hij kan worden vervolgd voor het opdracht geven tot moorden/tot de moord op C.Y. in 2015. Deze informatie is nog weinig concreet, maar volstaat vooralsnog wel, omdat deze nog nieuw is en in belang van het onderzoek mogelijk (nog) niet veel kan worden gedeeld. Het is echter wenselijk dat bij een eventuele nieuwe verlengingsbeslissing wordt nagegaan in hoeverre aannemelijk is dat klager daadwerkelijk voor nieuwe (ernstige) strafbare feiten zal worden vervolgd.

Door verweerder is een GRIP-rapport van 4 november 2020 overgelegd met bijlagen. Uit dat rapport kan worden opgemaakt dat uit deelonderzoek Maan, naar de voorbereidingen van een liquidatie op C.Y. in de maanden oktober en november 2015, het vermoeden is ontstaan dat klager de gebruiker was van het Ennetcom-account beginnende met A6. Deze gebruiker is vanuit detentie betrokken bij de voorbereidingen van een liquidatie met gebruikmaking van een PGP-telefoon. Volgens verweerder heeft het OM duidelijk aangegeven dat klager hiervoor vervolgd zal worden. In het GRIP-rapport staat dat nog geen beslissing is genomen of klager ook vervolgd zal worden voor een mogelijke rol bij de voltooide liquidatie van Y. (onderzoek Bosnië).

Gelet op deze nieuwe informatie uit het onderzoek Maan, in samenhang bezien met de reeds bekende feiten en omstandigheden die tot klagers plaatsing in de EBI hebben geleid, is voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager in staat moet worden geacht om liquidatie-opdrachten vanuit detentie uit te zetten en heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat klager nog steeds een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, gelet op het recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, dat hij bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is, maar ook dat hij een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, gelet op de aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen. Het argument van de liquidatiedreiging op klager is, zonder nadere actuele onderbouwing daarvoor, minder relevant geworden. De bestreden beslissing kan daarom – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

De beroepscommissie heeft er kennis van genomen dat het verblijf in de EBI klager zwaar valt. Dit kan echter niet tot een ander oordeel leiden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 8 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door

mr. S. Jousma, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven