Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4506/GA, 17 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:17-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-19/4506/GA

 

Betreft [Klager]

Datum 17 maart 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft  ingesteld tegen:

a.  de insluiting op 11 april 2019 wegens een spitactie en visitaties op bepaalde afdelingen, waardoor klager geen avondrecreatie heeft gehad en geen gelegenheid heeft gekregen om te koken;

b.  het afsluiten van de telefoonverbindingen gedurende de spitactie en visitaties;

c.  het niet uitgereikt hebben gekregen van zijn medicatie.

De beklagcommissie bij het Detentiecentrum (DC) Rotterdam heeft op 15 augustus 2019 het beklag ongegrond verklaard (DC-2019-274). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers gemachtigde, […] (Meldpunt Vreemdelingendetentie) heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn gemachtigde en de directeur van het DC Rotterdam in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De argumenten van de gemachtigde noch de argumenten van de directeur zijn in de uitspraak van de beklagcommissie overwogen. Nu klager en diens gemachtigde niet aanwezig waren op de beklagzitting, was een schriftelijke motivatie van de uitspraak op het beklag noodzakelijk. Er is niet getoetst op de argumenten van het beklag.

Standpunt van de directeur

De directeur persisteert bij zijn eerder ingenomen standpunt.

3. De beoordeling

Voor zover namens klager is geklaagd over de procedure bij de beklagcommissie gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

Beklag a. en b.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

Beklag c.

Uit het klaagschrift volgt dat klager zich tevens heeft beklaagd over de uitreiking van zijn medicatie. Nu de beklagcommissie zich niet heeft uitgelaten over dit onderdeel van de klacht, zal de beroepscommissie dit deel om proceseconomische redenen als enige en hoogste instantie afdoen.

Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet draagt de directeur zorg voor de verstrekking van de door de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger voorgeschreven medicijnen. Klager voert aan dat hij normaliter zijn medicatie om half twaalf ’s avonds ontvangt, maar dat dit op 11 april 2019 niet is gebeurd. Uit het klaagschrift noch uit het beroepschrift is gebleken om wat voor medicatie het gaat, of deze een vast uitreikmoment vereisen dan wel of klager de medicatie in zijn geheel niet of op een gevaarlijk laat moment heeft uitgereikt gekregen. Derhalve kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet worden geconcludeerd dat de directeur zijn zorgplicht heeft geschonden. Het beklag zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt ten aanzien van het beklag onder a. en b. de uitspraak van de beklagcommissie.

De beroepscommissie verklaart het beklag onder c. ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 17 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M. Iedema, voorzitter, mr. E. Dinjens en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven