Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/3864/SGB, 1 juli 2020, schorsing
Uitspraakdatum:01-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          S-20/3864/SGB

    

           

Betreft [klaagster]

Datum 1 juli 2020

 

 

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van […] (hierna: verzoekster)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 16 juni 2020 verzoeksters deelname aan een penitentiair programma (PP) beëindigd.

Verzoeksters raadsvrouw, mr. I.J.K. van der Meer, vraagt namens verzoekster om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van verweerder op het schorsingsverzoek en van het beroepschrift (R-20/7259/GB).

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van verweerder slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht.

Namens verzoekster wordt gesteld dat verweerder op 20 mei 2020 positief heeft beslist op een verzoek tot deelname aan een PP. In deze beslissing is vermeld dat het verzoek is beoordeeld aan de hand van de regelgeving en dat daarbij ook uitgebrachte adviezen zijn betrokken. De omstandigheid dat het OM een ander advies had willen geven, laat onverlet dat de bestreden beslissing van verweerder volgens de regels is genomen en dus rechtmatig is. Verzoekster stelt dat het OM geen executie-indicator had geplaatst waardoor de directeur of verweerder bij de beoordeling van het verzoek tot deelname aan een PP geen advies van het OM hadden behoeven te vragen, althans daartoe ontbreekt een wettelijke grondslag. Alle voorwaarden die aan het PP zijn verbonden, zijn door verzoekster nageleefd. Volgens verzoekster is de bestreden beslissing in strijd met de wet genomen en daarmee onrechtmatig, nu enkel de directeur bevoegd is om verweerder te adviseren tot beëindiging van deelname aan een PP, en niet op initiatief van het OM. Het OM kan andere procedures volgen om verzoekster weer te laten insluiten, maar heeft dat niet gedaan. Voorts stelt verzoekster dat een voortdurend delict niet in de weg kan staan aan deelname aan een PP. Zo heeft de RSJ eerder geoordeeld dat het voortdurende karakter van het delict niet zonder meer in de weg kan staan aan haar detentiefasering. Verzoekster stelt dat verweerder de voorwaarden voor deelname aan een PP reeds had nagelopen en had beslist dat zij hieraan voldeed, daarna zijn de omstandigheden niet veranderd. In de bestreden beslissing wordt volgens verzoekster dan ook niet gemotiveerd waarom het advies van het OM wordt gevolgd. Ook kan de wens van het OM om een nieuwe strafzaak te starten, niet worden meegenomen in de beoordeling van de bestreden beslissing. Tot slot stelt verzoekster dat anders dan door verweerder naar voren wordt gebracht, niet beslist is op een onvolledig dossier.

De voorzitter overweegt dat verzoekster feitelijk om een beslissing ten gronde vraagt. Dit overstijgt het voorlopig oordeel van de voorzitter. De behandeling van de kwestie in onderhavig verzoekschrift leent zich derhalve niet voor een beoordeling in de schorsingsprocedure, maar voor een beoordeling door de beroepscommissie. De beroepscommissie zal op korte termijn op het beroep beslissen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

 

Deze uitspraak is op 1 juli 2020 gegeven door mr. M. Keppels, voorzitter, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven