Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8405/TA, 1 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:01-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/8405/TA                      

Betreft [klager]            Datum 1 maart 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling) heeft op 23 oktober 2020 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klagers raadsman, mr. A.R. Ytsma, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus hebben ertoe geleid dat het tot voor kort onduidelijk was wanneer zaken weer op een zitting konden worden behandeld. Daarom heeft de beroepscommissie ter bevordering van een afdoening binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager meent dat hij geen psychotische stoornis heeft. Klager heeft onder behandeling gestaan van een psychiater en is onderzocht door Pro Justitia-rapporteurs en het Pieter Baan Centrum (PBC) in de strafprocedure. Geen van deze deskundigen zijn tot de conclusie gekomen dat klager lijdende is aan een psychotische stoornis. Klager verwijst naar de door hen uitgebrachte rapportages die als bijlagen bij het schorsingsverzoek zijn gevoegd. De instelling plaatst de door het PBC geconstateerde paranoïde trekken in de sleutel van een psychotische stoornis. De externe rapporteurs plaatsen de paranoïde trekken in de sleutel van een persoonlijkheidsstoornis. Deze verschillen in visie rechtvaardigen in dit stadium geen a dwangbehandeling. Verder zijn uit een MRI-scan geen bijzonderheden naar voren gekomen.

Klager heeft verzocht om een observatieplaatsing in FPK Inforsa voor het doen van extra onderzoek. Deze kliniek is gespecialiseerd in het vaststellen en uitsluiten van psychotische stoornissen. Klager heeft dit verzoek gedaan in het kader van een beroepszaak bij de RSJ met kenmerk R-20/6563/TB) en recent nog tijdens de tbs-verlengingszitting op 6 oktober 2020 bij de rechtbank Rotterdam. Vanwege het verzoek om een observatieplaatsing en de afwezigheid van de behandelcoördinator op de verlengingszitting is de behandeling van de vordering aangehouden. De behandeling zal op 21 januari 2021 worden voortgezet. Klager meent dat de bestreden beslissing niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.

Na de afwijzing van het schorsingsverzoek heeft klager onder protest meegewerkt aan de medicatie. Klager wil niet met geweld gedrogeerd worden. Er heeft geen sluitend onafhankelijk onderzoek plaatsgevonden en klagers juridische argumenten worden genegeerd. Andere lopende juridische procedures worden genegeerd. De documenten geven onomstotelijk aan dat er sprake is van een gerechtelijke dwaling. In het ziekenhuis heeft een bloed- en neurologisch onderzoek plaatsgevonden en een MRI-scan waaruit naar voren kwam dat een neurodegeneratieve aandoening wordt uitgesloten. Ook dit wordt genegeerd met alle gevolgen van dien. Klager meent dat hij monddood wordt gemaakt.

Klager heeft in een nadere reactie een document overgelegd van een bespreking met de psychiater. Er zijn geen aanwijzingen voor een psychose en de olanzapine wordt afgebouwd.

Standpunt van het hoofd van de instelling

Klagers indexdelict betrof poging tot doodslag in 2015. In het op 11 juli 2019 afgesloten diagnostisch rapport wordt klager gediagnosticeerd met een ander gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en paranoïde kenmerken. Hoewel er daarnaast mogelijk psychotische symptomen werden gezien, was op dat moment onvoldoende duidelijk of er sprake is van een psychotisch toestandsbeeld, waarop die diagnose moest worden uitgesteld. Een observatie over langere tijd op de afdeling zou meer duidelijkheid geven. Tijdens de observatie over een periode van vijf maanden werden duidelijke aanwijzingen gezien voor het bestaan van psychotische symptomen, zowel in de vorm (desorganisatie) als de inhoud (achterdocht) van het denken. Dit gaf aanleiding tot het opstellen van een aanvullend diagnostisch rapport dat op 11 februari 2020 is afgerond. Er is sprake van een inhoudelijke denkstoornis: het denken is sterk paranoïde gekleurd en klager legt achterdochtige verbanden. Dit past bij een paranoïde waan. Op basis van deze observaties kan de diagnose worden bijgesteld. Klager voldoet aan ten minste twee symptomen van een schizofreniespectrumstoornis. Deze veroorzaken klinisch significante lijdensdruk en beperkingen in het functioneren. Klager wordt voortdurend in beslag genomen door zijn strijd tegen het door hem ervaren onrecht. Het is niet goed vast te stellen wanneer de symptomen zijn ontstaan en of het niveau van functioneren na het begin van de stoornis is verminderd. Omdat een psychotisch toestandsbeeld de persoonlijkheid(strekken) kan beïnvloeden, wordt de eerder gestelde diagnose persoonlijkheidsstoornis uitgesteld. Deze wordt opnieuw geëvalueerd op het moment dat de psychose adequaat is behandeld.

De gestelde diagnose wordt ook onderschreven door de onafhankelijke, externe, psychiater. Op grond hiervan acht het behandelteam het bestaan van een psychotische stoornis voldoende bewezen. Derhalve kan het gebruik van antipsychotische medicatie ook doelmatig zijn ter voorkoming van het gevaar dat klager als gevolg van zijn gedrag onevenredig lang in een tbs setting zal dienen te verblijven.

Het behandelteam acht het niet noodzakelijk klager nader te laten onderzoeken door een onafhankelijke instantie. Daarnaast zou het door klager voorgestelde FPK Inforsa niet tot de opties daarvoor behoren. Klager dient te verblijven in een instelling met beveiligingsniveau 4. FPK’s hebben beveiligingsniveau 3.

Klager is op 2 november 2018 opgenomen in de instelling. Hij werkte aanvankelijk mee met alle activiteiten, maar dit veranderde snel. Hij is voornamelijk functioneel in het contact. Vanwege zijn focus op zijn voorgeschiedenis, kan klager zich nauwelijks richten op behandeling. Op 14 maart 2019 is klager overgeplaatst naar de afdeling Hunze 2, een behandelafdeling met een individueel gerichte benaderingswijze, een hoge intensiteit van begeleiding en gericht op behandeling van patiënten met complexe multi problematiek. Tijdens de eerste periode was klager goed in contact. Na korte tijd trok hij zich terug en richtte hij zich geheel op zijn ‘strijd’. Er werden psychotische symptomen gezien bij klager en de persoonlijkheidsproblematiek was zichtbaar. De observatiemodule beeldende therapie is na beëindiging in juli 2019 niet voortgezet. De psychomotore therapie is in oktober 2019 gestart, maar twee maanden later na stagnatie beëindigd. In april 2020 is de delictscenarioprocedure afgerond. De verstandhouding met de betreffende therapeut is verslechterd. Het is niet gelukt om de functie en betekenis van het delict te bespreken of klager nog te bevragen over een eerder delict.

Er is sprake van achterdocht en wantrouwen. Klager is ervan overtuigd dat hij er moedwillig ingeluisd is en dat justitie, politie en het PBC liegen en dingen onder de pet willen houden. Klager presenteert zich als een dominante, hautaine en belerende man.

Als gevolg van zijn desorganisatie zijn gestructureerde gesprekken met behandelaars en personeel niet goed mogelijk. Klager verzandt in details en het lukt hem vaak niet om gericht antwoorden te geven op vragen. Dit geeft ook problemen in de diagnostiek, waarbij het niet is gelukt om bepaalde testen af te nemen of overeenstemming te krijgen over behandelonderdelen. Hierdoor is het ook niet gelukt om een gestructureerde behandeling vorm te geven.

Vanuit zijn achterdocht ervaart klager voortdurend onrecht en tegenwerking. Dit maakt een behandelrelatie en samenwerking in de behandeling onmogelijk. Klager is ervan overtuigd dat hij op basis van foute verklaringen en rapporten in de TBS zit. Zijn plan is om dit aan te vechten en zo een vrij man te worden. Zolang klager deze overtuiging heeft, is er geen motivatie om een behandeling aan te gaan. Hij heeft alle vertrouwen in de kliniek en het personeel verloren en hierdoor is er geen basis voor een behandeling.

Door de behandelend psychiater is overwogen dat de inzet van antipsychotische medicatie klager de ruimte zal kunnen geven zich te conformeren aan zijn behandeling en zijn resocialisatie. Zonder medicatie zal klager onevenredig lang in een beveiligde setting dienen te verblijven als gevolg waarvan er sprake zal zijn van maatschappelijke teloorgang. De dwangbehandeling is proportioneel gezien de ernst van de situatie: het vooruitzicht van een onevenredig lang verblijf binnen een tbs-instelling. Er zijn geen minder ingrijpende behandelalternatieven voorhanden. Dat er geen sprake is van acuut dreigend gevaar, maakt de noodzaak van het toedienen van antipsychotische medicatie niet minder groot. De externe, onafhankelijke, psychiater onderschrijft de noodzaak van de inzet van antipsychotische medicatie.

Het hoofd van de instelling heeft benadrukt dat de diagnostiek zeer zorgvuldig is geweest. Er bestaat binnen het behandelteam brede consensus over de diagnostiek. Daarnaast onderschrijft zowel de onafhankelijke niet behandelend psychiater van de instelling als de externe onafhankelijke psychiater de aanwezigheid van de psychotische stoornis en de noodzaak van de inzet van antipsychotische medicatie. Er bestaat dan ook geen twijfel over de diagnose. Antipsychotische medicatie is noodzakelijk om (verdere) stagnatie van de behandeling te voorkomen en zicht te creëren op resocialisatie. In het geval van een psychotische stoornis zijn er geen alternatieven. Dat de voorgeschreven medicatie thans niet of onvoldoende werkzaam is, doet niets af aan het feit dat de bestreden beslissing zorgvuldig is genomen. Van een overhaaste beslissing is geen sprake. Klager verblijft al geruime tijd, sinds november 2018, in de instelling.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 16c, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht om te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een instelling moet verblijven. Er hoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 van de Bvt en artikel 16b, onder b, van de Bvt.

Het hoofd van de instelling heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. Het hoofd van de instelling heeft deze verklaringen overgelegd. De verklaringen voldoen aan de vereisten van artikel 16c, tweede lid, van de Bvt. Daarnaast heeft het hoofd van de instelling (het deel van) klagers behandelingsplan overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een a dwangbehandeling toe te passen.

Uit de door het hoofd van de instelling verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Klager is gediagnosticeerd met een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis. Uit de aanvullende diagnostiek van 11 februari 2020 blijkt dat bij klager formele en inhoudelijke denkstoornissen, desorganisatie en achterdocht, worden gezien. Het denken is sterk paranoïde gekleurd en klager legt achterdochtige verbanden. De aanvullende diagnostiek is tot stand gekomen na uitgebreide observatie door het behandelteam over de periode juni-december 2019 die bestond uit dagelijkse contacten met sociotherapie en gesprekken met de behandelcoördinator en psychiater. Ook heeft meerdere malen overleg plaatsgevonden met de vorige behandelaren. Met hen is overeenstemming bereikt over de conclusies en aanbevelingen van de aanvullende diagnose. Het hoofd van de instelling heeft in een aanvullende reactie benadrukt dat over klagers diagnostiek brede consensus bestaat tussen zijn behandelaren en de onafhankelijke psychiaters. Alleen klagers stelling dat hij geen psychotische stoornis heeft, is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de diagnose. Weliswaar heeft hij verwezen naar een verslag van een gesprek tussen hem en de behandelend psychiater, maar hierin wordt niet de conclusie getrokken dat de diagnose onjuist is of moet worden bijgesteld.

Gelet op de voorgeschiedenis van klager en op de verklaringen van de psychiaters over zijn stoornis en het daaruit voortvloeiende gedrag en de daarmee verband houdende opstelling ten opzichte van een behandeling, kon het hoofd van de instelling in redelijkheid inschatten dat er bij het laten voortduren van de situatie geen enkel perspectief bestaat op behandeling, laat staan resocialisatie, met als gevolg dat een langdurig verblijf in een tbs-instelling dreigt. Daarmee is sprake van het gevaar van maatschappelijke teloorgang. Onder deze omstandigheden is aannemelijk geworden dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar (van maatschappelijke teloorgang) dat de psychische stoornis klager voor zichzelf doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Gelet op de informatie uit de verklaringen van de psychiaters en het behandelingsplan, is de beroepscommissie van oordeel dat de a-dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 1 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven