Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2579/TB, 18 juni 2007, beroep
Uitspraakdatum:18-06-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2579/TB

betreft: [klager] datum: 18 juni 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Knap, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 12 oktober 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 maart 2007, gehouden in de penitentiaire inrichting Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. Knap, en namens de Minister mr. W.B. Gaasbeek, landsadvocaat. Op verzoek van de Minister
is als getuige-deskundige gehoord, [...], coördinerend hoofdbehandelaar bij de Dr. S. van Mesdagkliniek.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van FPC Veldzicht te Balkbrug (hierna: Veldzicht).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 24 december 1992 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op 8 juli 1993
aangevangen. Op 8 augustus 1994 is klager geplaatst in de Dr. S. van Mesdagkliniek (hierna: Van Mesdagkliniek). Deze inrichting heeft klager op 20 december 2002 aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Op 9 oktober 2003 heeft de Landelijke
Adviescommissie Plaatsing (LAP) negatief geadviseerd omtrent de voorgenomen plaatsing op een longstayafdeling. Bij advies van 5 februari 2004 heeft de LAP alsnog geoordeeld dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de
longstayindicatie heeft kunnen komen.
Bij brief van 26 september 2005 heeft de Van Mesdagkliniek de longstaystatus van klager herbevestigd. Vervolgens is klager op 10 oktober 2005 gehoord over de voorgenomen plaatsing in een longstayvoorziening van Veldzicht. De Minister heeft op 12
oktober
2005 beslist klager in die voorziening te plaatsen. Deze plaatsing is op 14 november 2005 gerealiseerd. Bij brief van 29 mei 2006 heeft Veldzicht de Minister verzocht klagers longstayindicatie opnieuw te evalueren. De LAP heeft bij brief van 8 december
2006 de Minister geadviseerd de longstaystatus te handhaven. Bij brief van 29 maart 2007 heeft Veldzicht te kennen gegeven bereid te zijn mee te werken aan een tweede behandelpoging.

3. De standpunten
Klager bestrijdt dat er sprake zou zijn van delictgevaarlijkheid. De langdurige behandeling in de Van Mesdagkliniek heeft geleid tot vergaande resocialisatie en zelfstandigheid. Tot het najaar van 2002 werden steeds verdergaande verloven opgebouwd en
verbleef klager tenslotte feitelijk voortdurend buiten de inrichting. Hij had vast werk en zicht op eigen zelfstandige woonruimte. Om voor klager nog steeds onheldere redenen werden de verloven ingetrokken, werd hij geplaatst op de afdeling De Hoornse
Plas (afdeling Langdurig Forensisch Psychiatrische Zorg) en kreeg hij een longstay-indicatie. De zwangerschap van zijn vriendin heeft hij verzwegen op haar verzoek, zodat hem terzake geen verwijt kan worden gemaakt. Klager bestrijdt dat bij hem sprake
is van pedofilie. Na plaatsing van klager op de longstayafdeling heeft Veldzicht aan de alarmbel getrokken en aangegeven dat de longstayindicatie heroverwogen moet worden. Veldzicht meent dat de behandelaars van de Van Mesdagkliniek te snel in paniek
zijn geraakt en dat de Van Mesdagkliniek een tweede behandelpoging had moeten ondernemen. Veldzicht denkt aan een behandeling van klager in een GGZ-instelling. Klager denkt dat het een persoonlijke vete is geweest. Het feit dat de LAP voor de
herbeoordeling van de longstayindicatie klager niet heeft gesproken, is onzorgvuldig. Klager heeft sinds 2002 geen verlof meer. Toch gaat het naar omstandigheden goed met hem. Veldzicht wil een tweede behandelpoging ondernemen, maar heeft daarvoor
toestemming van de Minister nodig.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt is naar huidige inzichten ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing in een longstayvoorziening bepaald dat elke aanvraag voor een longstayindicatie van het hoofd van de
inrichting
moet voldoen aan het uitgangspunt dat het behandeltraject niet heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is. De Minister laat zich, alvorens een besluit tot
plaatsing in een longstayvoorziening te nemen, adviseren op grond van een onafhankelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de LAP. De LAP bestaat uit een multidisciplinair team van onafhankelijke deskundigen, dat onderzoekt of het hoofd van de
inrichting, gelet op diens verantwoording in de aanmelding van de longstaykandidaat, in alle redelijkheid en met inachtneming van eisen die in professionele zin aan de indicatiestelling gesteld moeten worden, tot de longstayindicatie heeft kunnen
komen.
De langdurige en intensieve klinische observaties die de basis vormen voor de indicatiestelling door de opeenvolgende behandelaars geven een breder beeld van het werkelijke behandelverloop dan een incidentele klinische observatie zou kunnen doen. In
geval de LAP in de stukken over het behandelverloop aanleiding ziet tot nadere kennismaking met de longstaykandidaat, kan zij ertoe overgaan deze te bezoeken.

Aan de selectie van klager voor de longstayvoorziening ligt een zorgvuldige afweging en procedure ten grondslag. Ondanks de inspanningen van de Van Mesdagkliniek is een adequate behandeling van klager niet mogelijk gebleken. Tijdens zijn
resocialisatietraject is er sprake geweest van delictgerelateerde gedragingen, voortvloeiende uit zijn chronische persoonlijkheidsstoornis. Klager vertoont nog altijd grensoverschrijdend gedrag. Er bestaat geen ziekte-inzicht en klager neemt nog steeds
geen verantwoordelijkheid voor zijn delicten. Hij blijft bagatelliseren en minimaliseren. Om deze redenen moet de delictgevaarlijkheid als onverminderd hoog worden ingeschat, terwijl er geen mogelijkheden voorhanden zijn om de behandelprognose in
gunstige zin bij te stellen.
Veldzicht geeft in zijn brief van 29 mei 2006 aan dat zij zich de longstayaanvraag door de Van Mesdagkliniek goed kan voorstellen, indien de in het verleden gedane aannames goed onderbouwd zouden zijn. In haar advies van 8 december 2006 motiveert de
LAP
uitvoerig dat de bezwaren van Veldzicht ongegrond zijn. Aan klager is derhalve terecht een longstaystatus toegekend. De rapportages van de Van Mesdagkliniek zijn gebaseerd op degelijke observaties en niet op aannames.
Het resocialisatietraject is in 2002 terecht stopgezet vanwege delictgerelateerde gedragingen. Klager weigerde openheid van zaken te geven over zijn verblijf tijdens onbegeleid verlof. De Minister heeft op grond van het vorenstaande in alle
redelijkheid
kunnen besluiten klager te plaatsen in een longstayvoorziening. Het beroep zal derhalve ongegrond zijn. Het feit dat sprake is van inconsistente diagnostiek betekent niet dat de longstayplaatsing onterecht is. De delictgevaarlijkheid van klager is
groot.

Door de getuige-deskundige is omtrent de behandeling van klager toegelicht dat de diagnostici het niet eens waren over de diagnose. Het klopt dat de diagnose inconsequent is geweest. Om die reden is er daarna uitgebreid onderzoek gedaan.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien de ter beschikking gestelde
conform de ‘state of the art’ alle behandelingsmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar en er geen mogelijkheid is tot plaatsing in de
Geestelijke Gezondheidszorg vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.

Klager heeft slechts in één inrichting, de Van Mesdagkliniek, een behandeling aangeboden gekregen. Voorts moet worden geconcludeerd dat ten aanzien van klagers persoonlijkheidsstructuur gedurende zijn verblijf in de Van Mesdagkliniek uiteenlopende
diagnoses zijn gesteld. Niettemin zijn in de beschikbare rapportages ten aanzien van klagers psychische problematiek voldoende aanknopingspunten te vinden voor de beslissing tot een longstayplaatsing.

Veldzicht heeft het verzoek om evaluatie van de longstay-indicatie van klager gebaseerd op de conclusie dat de gronden voor de longstay-aanvraag ondeugdelijk zijn, mede gelet op de uiteenlopende diagnoses die ten aanzien van klager zijn gesteld en de
wijze waarop de behandeling invulling heeft gekregen. Veldzicht heeft zich geschaard achter het door klager ingestelde beroep tegen de longstay-beslissing.
De LAP heeft in haar “heroverweging longstay” van 8 december 2006 geconcludeerd zich te kunnen aansluiten bij de conclusie van Veldzicht over de inconsequente diagnostiek. Volgens de LAP geldt dit zowel de diagnostiek voor de psychiatrische stoornissen
in engere zin als voor de veronderstelde pedofilie en parafilie. De LAP heeft evenwel, op de grond dat de delictgevaarlijkheid van klager onverminderd hoog is, aan de Minister geadviseerd de longstay-status van klager te handhaven, zolang er geen
duidelijkheid is over de bereidheid van Veldzicht een tweede behandelpoging vorm te geven.

Namens de Minister is betoogd dat de beslissing tot longstay-plaatsing op goede gronden is genomen en dat deze wordt gehandhaafd, mede gelet op het feit dat de door Veldzicht aangevoerde bezwaren toereikend zijn weerlegd door de LAP in haar brief van 8
december 2006. De LAP heeft evenwel de bezwaren van Veldzicht grotendeels bevestigd. Het standpunt van de Minister komt er derhalve er in wezen op neer dat de delictgevaarlijkheid van klager voldoende grondslag biedt voor handhaving van diens
longstay-plaatsing, terwijl eventuele behandelmogelijkheden meer terzake doen. Naar het oordeel van de beroepscommmissie wordt daarmee voorbijgegaan aan de constateringen van de LAP met betrekking tot de conclusies van Veldzicht.

Het hiervoor in overwogene in aanmerking genomen, is de beroepscommissie van oordeel dat de (impliciete) beslissing tot handhaving van de plaatsing in de longstayvoorziening bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk en onbillijk
is. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.

Nu de bestreden beslissing op materiële grond dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid, onder a van de Bvt in verbinding met artikel 69, vijfde lid van de Bvt de Minister opdragen
binnen
uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen. De beroepscommissie gaat er vanuit dat de Minister zal ingaan op het aanbod van Veldzicht mee te werken aan een tweede behandelpoging.

Klager heeft ten gevolge van de inmiddels onjuist bevonden beslissing een aanzienlijke behandelachterstand opgelopen. Voor een zodanig niet meer ongedaan te maken rechtsgevolg dient klager een tegemoetkoming te worden geboden. In aanmerking genomen dat
de beroepscommissie haar oordeel mede baseert op ontwikkelingen na de longstayplaatsing, te weten de door Veldzicht gevraagde heroverweging en het LAP-advies van 8 december 2006, wordt de tegemoetkoming vastgesteld op € 600,= voor elke maand dat klager
vanaf 1 januari 2007 ten onrechte in een longstayvoorziening heeft verbleven.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en draagt de Minister op binnen uiterlijk een maand na ontvangst, en met inachtneming, van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 600,= voor elke maand dat klager vanaf 1 januari 2007 ten onrechte in een longstayvoorziening van Veldzicht heeft verbleven.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, dr. E.B.M. Rood-Pijpers en dr. M. Smit, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 18 juni 2007

secretaris voorzitter

Naar boven