Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 20/16564/GA, 25 februari 2021, beroep
Uitspraakdatum:25-02-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          20/16564/GA              

Betreft […]       Datum  25 februari 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van […] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen (hierna: de directeur) heeft op 16 december 2020 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klagers raadsman, mr. A.H.J. Strak, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsman gehoord op de digitale zitting van  12 februari 2021. De directeur heeft schriftelijk laten weten niet aanwezig te zijn bij de zitting.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Op de speciale zorgafdeling waar klager verblijft zouden voldoende mogelijkheden moeten zijn om op reguliere wijze tot een behandeling te komen, zonder dat wordt overgegaan op een dwangbehandeling. Volgens klager is geen sprake van psychiatrische problematiek. Eerder is hij beoordeeld door de crisisdienst en er is toen geen zorgmachtiging afgegeven. Wegens organisatorische problemen heeft klager langdurig in isolatie gezeten. Het is voorstelbaar dat klager daar niet vrolijk van werd en dat hij op momenten geagiteerd heeft gereageerd.

Klager is het er niet mee eens dat sprake zou zijn van (extern) gevaar. Hij doet nooit iemand kwaad. Bovendien begrijpt klager niet waar de psychiater vandaan haalt dat hij last zou hebben van PTSS. Klager krijgt hoofdpijn, een droge mond, plas- en masturbatieproblemen van de medicatie. Ook wordt hij er rusteloos van en zijn emoties worden afgevlakt. Voor de rest merkt hij er weinig van, het gaat niet beter met hem sinds hij medicatie ontvangt. Klager wil geen medicatie. Hij snapt niet dat die medicatie veertien dagen lang kan werken. Dat klager binnenkort naar het Pieter Baan Centrum moet, zodat onderzocht kan worden of hij lijdt aan een stoornis, is flauwekul en hij is daar niet van gediend.    

Er ligt geen behandelplan aan de beslissing van de directeur ten grondslag, maar enkel twee psychiatrische rapportages. Verder staat in strijd met artikel 22 van de Penitentiaire Maatregel in de rapportages niet vermeld welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het beweerdelijke gevaar weg te nemen of af te wenden. Evenmin blijkt dat rekening is gehouden met de voorkeuren van klager ten aanzien van de behandeling. Daarnaast heeft klager zich verbaasd over de keuze voor de maximaal mogelijke duur van de a-dwangbehandeling van drie maanden. De directeur heeft niet gemotiveerd waarom daarvoor is gekozen. Gelet hierop heeft de directeur de beslissing in redelijkheid niet mogen nemen.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft schriftelijk gereageerd op het beroep. Hij verwijst voor een inhoudelijke reactie naar zijn beslissing van 16 december 2020, het advies van de behandelend psychiater – dat tevens de samenvatting is van het behandelplan – en het advies van de onafhankelijke psychiater. In die stukken wordt volgens de directeur uitgebreid ingegaan op klagers psychische gesteldheid, welk gevaar of welke gevaren maken dat de dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk is en dat naar het oordeel van de psychiater zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat klagers stoornis veroorzaakt niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Daarnaast is vermeld welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het gevaar af te wenden dan wel weg te nemen, welke personen zich tegen de behandeling verzetten en op welke wijze rekening is gehouden met de voorkeuren van klager ten aanzien van de behandeling.    

Klager heeft geen inzicht in zijn gedrag en het gevaar dat hij vanuit achterdocht en door het aanwenden van agressie veroorzaakt. Klager heeft wel degelijk een psychiatrische stoornis. Zijn gedragingen tijdens decompensatie leiden vanuit achterdocht bij herhaling tot gevaar voor hemzelf en zijn omgeving. De a-dwangbehandeling betreft uitsluitend de PPC/detentie- omgeving. Daarbinnen moet het gevaar door medicamenteuze behandeling worden afgewend.  Dat klager zijn gedrag en het daaruit voortkomende gevaar ontkent, doet niets af aan de getoonde kwetsbaarheden en het gevaar. Het langdurige karakter van de stoornis en het terugkerend risico op agressie bij ontregeling kan door gebrek aan ziekte-inzicht niet anders dan medicamenteus worden behandeld. Dit houdt overigens stand in een detentie- als ook in een ambulante omgeving. De beslissing is volstrekt noodzakelijk, proportioneel, subsidiair en doelmatig.     

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager (in de vorm van een uittreksel van klagers behandelingsplan) en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Klager is bekend met het gebruik van alcohol en stimulantia (gedwongen in remissie in detentie) en hij is gediagnosticeerd met een schizo affectieve stoornis: bipolaire type, een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Vanuit die stoornis vertoont klager dreigend en agressief gedrag waardoor gevaar bestaat voor klagers omgeving, personen en goederen. Daarnaast bestaat gevaar voor maatschappelijke teloorgang en zelfverwaarlozing. Klagers paranoïdie en daaruit voortkomende agressie werden in PPC Zwolle in juli 2020 onder dwang behandeld met antipsychotische medicatie. Na schorsing in de eerste week van augustus 2020, is een crisismachtiging aangevraagd. Die machtiging is afgewezen omdat het dreigende gevaar niet acuut en ernstig genoeg werd bevonden. Wel werd geadviseerd om dwangbehandeling op te starten met een langduriger karakter. Daarvoor ontbrak echter het gedwongen kader. Klager is enkele dagen na de schorsing in augustus 2020 in verwarde toestand in PPC Scheveningen geplaatst. Klager herstelde aanvankelijk na inname van de medicatie Olanzapine, waarna hij op verzoek werd ingesteld op de medicatie Seroquel, dat ondanks toezicht niet goed door klager werd ingenomen. In september 2020 raakte klager in toenemende mate achterdochtig, was sprake van versneld en associatief denken en praten en stelde hij zich dreigend en externaliserend op. Klager liet zich zonder overmacht niet meer aansturen of begeleiden en er was sprake van overwaardige overtuigingen. Zo zou klager au pair zijn geweest bij het koningshuis en psychiater. Richting behandelaren deed klager bedreigende uitspraken als: “Je ziet wel wat er gebeurt als ik je buiten tegenkom”. Later ontkende klager dergelijke uitspraken en gedragingen.

Op 18 oktober 2020 werd klager door het interne bijstandsteam in een observatiecel geplaatst na bedreigingen en vernieling van de celinventaris. Klager accepteerde de medicatie Zypdhera voor de duur van vier weken, als onderdeel van een overeengekomen mobilisatieplan. In de derde en vierde week na het depot namen klagers achterdocht en agressie richting zijn omgeving weer toe. Klager vernielde op 14 november 2020, enkele dagen voor een gepland depot, het ruitje van zijn cel. De vernieling ging gepaard met forse stemverheffing waarbij klager in zichzelf praatte. Bij controle sprak klager onsamenhangend, was inhoudelijk niet te volgen en na het openen van de deur gaf hij aan de vernieling niet te hebben gepleegd en dat het stemgeluid niet van hem afkomstig was. Klager werd met overmacht en fors verzet in de observatiecel geplaatst om verder gevaar af te wenden. Er was geen adequaat gesprek met klager mogelijk. Bij beoordeling door de psychiater en de directeur uitte klager zich agressief en achterdochtig. Hij bedreigde de psychiater, verhief aanhoudend zijn stem en maakte zich fysiek groot waardoor het personeel zich onveilig voelde. Klager werd op een 4-mansbenadering gezet. Hij weigerde vervolgens medicatie, met uitzondering van Diazepam. Hij dreigde met hoesten en gaf aan corona te hebben.

Klager kreeg middels een b-dwangbehandeling op 16 november 2020 een depot Zypdhera. In de daarop volgende twee weken namen klagers achterdocht, agressie en overwaardige overtuigingen af. Hij stelde zich flexibeler en minder dwingend op en was bereid om met behandelaren in gesprek te gaan. Conform eerdere ervaringen met behandeling van schizo affectieve ontregeling, werd gevaar vanuit klagers gedrag door remissie van symptomen afgewend en kon klager functioneel zijn verblijf op de crisisafdeling uitbreiden. Zonder behandeling met antipsychotische medicatie was duidelijk sprake van dreiging, agressie en gevaar voor klagers omgeving.   

De beroepscommissie merkt op dat het advies van de behandelend psychiater tevens een samenvatting van het behandelplan behelst. Het standpunt van klager dat van een behandelplan geen sprake is, wordt gelet hierop niet gevolgd. Uit de stukken blijkt voorts dat herhaaldelijk is geprobeerd om klager na behandeling met antipsychotische medicatie middels werkafspraken stappen te laten maken. Vanuit klagers ontkenning van ziekteproblematiek kon hij die gegeven ruimte niet voldoende benutten. Ondanks een wisselende mate van externaliserende achterdocht en agressie is klager herhaaldelijk en intensief gesproken door de behandelcoördinator, verschillende psychiaters en mentoren. Klager kan zich niet verenigen met waargenomen kwetsbaarheden, gedragingen en problematiek gedurende periodes van achterdocht. Klager weigert telkens medicatie of adequate behandeling wanneer hij hiervoor een mogelijkheid ziet. Klager is niet betrouwbaar gebleken in orale inname van medicatie. Gelet hierop acht de beroepscommissie voldoende duidelijk dat is nagegaan of het gevaar op minder bezwarende wijze kan worden afgewend en dat getracht is rekening te houden met klagers voorkeuren ten aanzien van zijn behandeling.        

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 25 februari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. E. Lucas en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. M. Simpelaar, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven