Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7217/TB, 25 februari 2021, beroep
Uitspraakdatum:25-02-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7217/TB     

Betreft [klager]

Datum 25 februari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 8 juni 2020 beslist klager te plaatsen in een voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ-voorziening) van de FPC Pompestichting (hierna: de Pompestichting).

Klagers raadsman, mr. J.A.W. Knoester, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman mr. C.J.J. Kwint en […], namens verweerder, gehoord op de digitale zitting van 3 februari 2021. Mevrouw […] was als toehoorder aanwezig.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie op het beroepschrift en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De procedure omtrent plaatsing van klager in een LFPZ-voorziening duurt al lang. Op 13 augustus 2019 heeft de instelling een aanvraag ingediend. In de bestreden beslissing is onvoldoende ingegaan op de bezwaren die klager heeft geuit tegenover de Landelijke Adviescommissie Plaatsing langdurig forensisch psychiatrische zorg (LAP). Klager heeft vanaf april 2020 beeldende therapie gevolgd en uit de evaluatie blijkt dat klager zich aan alle afspraken heeft gehouden. Er is gesproken over zijn delictverleden en hij bleek in staat om over zijn delict met zijn nichtje te praten.

Klager hoopt alsnog een kans op behandeling te krijgen. Klager is gemotiveerd. Hij vindt het lastig om over zijn delict te praten, omdat hij zich hiervoor schaamt. Gedurende de tbs-behandeling is aan klager niet altijd de beste behandeling aangeboden. In de Pompestichting was het onrustig op klagers afdeling en dit heeft ook gevolgen gehad voor zijn behandeling. Klager wil niet in een LFPZ-voorziening worden geplaatst. Hij wil openheid van zaken geven en hij wil aan de slag. Klager kan zich aan afspraken houden en hij heeft onlangs over zijn delict gesproken. Er is nog een mogelijkheid tot behandeling. Klagers mentor ziet ook mogelijkheden. Een geslaagde resocialisatiepoging kan dan ook niet worden uitgesloten en daarom moet worden afgezien van een LFPZ-plaatsing (vgl. RSJ 17 juli 2006, 05/2788/TB).

Klager weet dat hij iets verkeerd heeft gedaan en hij weet dat hij pedofiele gevoelens heeft. Klager kan in een één op één gesprek wel over zijn problematiek praten. Wanneer er meer mensen aanwezig zijn, kan klager dit niet. Klager schaamt zich voor hetgeen hij heeft gedaan. Klager is zelf ook slachtoffer geweest en hij had het graag willen voorkomen. Klager wil graag behandeld worden, zodat dit nooit meer kan gebeuren.

In de aanvraag longstay staan zaken die niet kloppen. Zo wordt daarin geheel ten onrechte de aanname gedaan dat klager vier keer is getrouwd met vrouwen, alleen omdat zij kinderen hadden.

In FPC Van der Hoeven Kliniek heeft klager een behandelcoördinator gehad die had aangegeven dat bij klager het probleembesef aanwezig was, maar dat moest worden gewerkt aan betrouwbaarheid. Deze behandelcoördinator is met pensioen gegaan en klager kreeg een andere behandelcoördinator. De nieuwe behandelcoördinator wilde werken aan klagers overgewicht. Klager wilde hier niet aan meewerken, nu hem daarvoor geen tbs-behandeling is opgelegd. In de Pompestichting, waar klager sinds december 2017 verblijft, is alleen een delict-analyse uitgevoerd. Aan de hand daarvan wordt een behandeling uitgestippeld. De conclusies die zijn getrokken naar aanleiding van de delictanalyse zijn niet allemaal juist. Klager wil niet hebben dat er zaken worden meegenomen die hij niet heeft gedaan. Klager heeft inmiddels één therapie gevolgd. Dat is goed verlopen. Klager wil gewoon een kans krijgen. Klager weet wat hij fout heeft gedaan en hij wil graag het resterende deel van zijn leven in vrijheid doorbrengen. Klager is niet meer geïnteresseerd in kinderen.

Standpunt van verweerder

Plaatsing in een LFPZ-voorziening is geen eindstation. In een LFPZ-voorziening ligt meer de nadruk op de kwaliteit van leven, maar er wordt wel behandeling aangeboden. Het is ook de bedoeling van de LFPZ om toe te werken naar uitstroom.

Klager geeft nu aan dat hij gemotiveerd is om mee te werken aan een behandeling. Indien wordt gekeken naar de behandelgeschiedenis en de opgemaakte rapportages, dan is de beslissing om klager te plaatsen in een LFPZ-voorziening de beste optie. Uit de rapportages blijkt heel duidelijk dat klagers problematiek onvoldoende behandeld is en dat op dit moment geen mogelijkheden worden gezien om in een behandelvoorziening toe te werken naar resocialisatie op korte termijn. Daarnaast is een complicerende factor dat klager niet voldoet aan de voorwaarden van betrouwbaarheid en transparantie in samenwerking. De psychiater heeft aangegeven dat plaatsing in een LFPZ-voorziening wordt gezien als ultieme behandelinterventie. Daarbij is het goed om op te merken dat een stap terugzetten, kan helpen om het verdere traject vorm te geven. De stelling dat klager tot nu toe geen goede behandeling zou hebben gekregen, vindt geen steun in de stukken. Een eerdere behandeling in de Van der Hoeven Kliniek is niet geslaagd. De Pompestichting heeft aangegeven dat het klopt dat klager nu aangeeft wel gemotiveerd te zijn voor behandeling. Zij geven daarbij aan dat eerdere ervaringen hebben uitgewezen dat op het moment dat wordt gestart met de behandeling, de behandeling dan alsnog niet kan worden vormgegeven. Het recidiverisico is nog hoog. Een recente ontwikkeling is dat verzocht is om het beveiligingsniveau vast te stellen op laag, zodat begeleid verlof mogelijk is.

Uit het advies van de LAP volgt dat de aanvullende stukken (van na de aanvraag van de instelling) zijn meegenomen. De LAP heeft eventuele ontwikkelingen van klager en klagers bezwaren dus kunnen meewegen. De beeldende therapie wordt slechts ingezet als ondersteunend voor de kwaliteit van leven en dient niet ter beperking van de risico´s. Als er kan worden gesproken van een (positieve) ontwikkeling, dan is dat dus niet op behandelinhoudelijk niveau.

3. De beoordeling

Klagers situatie

Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Klagers tbs is op 12 juli 2011 aangevangen.

Klagers tbs is aangevangen in FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht. Op 17 oktober 2017 is klager geplaatst in FPC Pompestichting te Nijmegen. Deze instelling heeft klager op 13 augustus 2019 aangemeld voor plaatsing in een LFPZ-voorziening.

In de Pro Justitia-rapportages wordt door de psychiaters geadviseerd klager te plaatsen in een LFPZ-voorziening. Bij advies van 29 mei 2020 van de LAP is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de LFPZ-indicatie heeft kunnen komen. Vervolgens is klager gehoord over de voorgenomen plaatsing in een LFPZ-voorziening van de Pompestichting.  Verweerder heeft op 8 juni 2020 beslist klager in die voorziening te plaatsen.

Het beoordelingskader

Op grond van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg (Wfz) en het door verweerder gevolgde beleid, komt een ter beschikking gestelde in aanmerking voor plaatsing in een LFPZ-voorziening, indien:

a.  uit recente risicotaxatie blijkt dat het risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke of psychische schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd;

b.  naast eventuele zorg ook beveiliging nodig is om te voorkomen dat hij tot een dergelijk delict komt;

c.  het delictgevaar niet zodanig is afgenomen of beheersbaar is geworden dat hij buiten beveiliging en toezicht kan; en

d.  hij conform state of the art alle behandelingsmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar.

De toetsing van de bestreden beslissing

Over klagers diagnose, zijn behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid zijn rapportages en adviezen uitgebracht, waaronder de aanmelding van 13 augustus 2019 voor de plaatsing van klager in een LFPZ-voorziening en het advies van de LAP van 29 mei 2020. De beroepscommissie is van oordeel dat deze rapportages en adviezen voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te laten verblijven in een LFPZ-voorziening. Uit het advies van de LAP volgt dat zij kennis heeft genomen van een aanvullend schrijven van de Pompestichting van 28 mei 2020 waarin de ontwikkelingen van klager (waaronder het feit dat hij toch aan een inhoudelijke behandeling wil beginnen) staan omschreven, nadat voor hem een LFPZ-indicatie was aangevraagd.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen heeft verweerder er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling in de Pompestichting niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing in een LFPZ-voorziening voldoet en dat een LFPZ-voorziening daarom vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor de tenuitvoerlegging van klagers tbs moet worden aangemerkt. Hierbij is met name van belang dat klager, aldus deze rapportages, niet kan voldoen aan de basisvoorwaarden voor een verantwoord risicomanagement, namelijk transparantie, betrouwbaarheid en samenwerking. Uit deze rapportages komt naar voren dat de pathologie en het hoge recidiverisico, ondanks twee behandelpogingen, nog onverminderd aanwezig zijn. Klagers stelling dat hem tijdens zijn opnames in De Van der Hoeven Kliniek en de Pompestichting onvoldoende behandelmogelijkheden zijn (aan)geboden, vindt geen steun in de stukken. In de LFPZ-voorziening kan klager zonder behandeldruk en binnen de grenzen van zijn vermogen werken aan voornoemde basisvoorwaarden die gelden voor een mogelijke behandeling in de toekomst.

Conclusie

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 25 februari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, dr. T. Jambroes en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven