Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8002/GB, 25 februari 2021, beroep
Uitspraakdatum:25-02-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/8002/GB

Betreft klager

Datum 25 februari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 4 september 2020 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. F.W.M. Hopmans, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager betwist dat sprake is van een weigeringsgrond zoals genoemd in artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting. Uit de bestreden beslissing blijkt niet waarom sprake zou zijn van een ernstig vermoeden dat klager zal proberen om zich aan de detentie te onttrekken. De enkele mededeling dat mogelijk sprake is van een ongewenstverklaring door de Immigratie- en Naturalisatiedienst is daarvoor onvoldoende. Klager wil juist in Nederland blijven en zijn leven hier opbouwen.

Daarnaast blijkt niet uit de bestreden beslissing waarom sprake zou zijn van een gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten door klager. Het feit dat klager een verleden heeft met politie en justitie, wil niet zeggen dat hij ook na zijn detentie weer met justitie in aanraking zal komen. Integendeel, klager beseft maar al te goed wat de gevolgen zijn als hij opnieuw strafbare feiten zal plegen en wil juist daarom op het juiste pad blijven. Daarom is het des te belangrijker dat klager zich kan voorbereiden op een succesvolle terugkeer in de maatschappij, door middel van detentiefasering. Dit draagt ook bij aan beperking van het recidiverisico. Verder volgt uit de bestreden beslissing niet waarop verweerder heeft gebaseerd dat sprake is van een ernstig vermoeden dat het verlof zal leiden tot alcoholmisbruik, drugsmisbruik of een poging tot invoer van contrabande en dat gebleken is van onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken. Klager stelt dat hij zijn afspraken juist wel goed nakomt.

Het genoemde verlofadres van klager betreft het adres van de ex-partner van klager en is dit niet het juiste adres. Klager heeft na het eindigen van zijn relatie meteen een  nieuw verlofadres doorgegeven aan zijn casemanager. Dit betrof het adres van zijn moeder, die in Hoorn woont. Dit adres is onterecht niet in de beoordeling van het verzoek van klager tot deelname aan het PP meegenomen door verweerder. Verder dateert de mededeling van de burgemeester van Hoorn van 7 januari 2020. Klager ziet niet in waarom die mededeling ten grondslag wordt gelegd aan de bestreden beslissing, omdat die mededeling gedateerd is, niet specifiek is en geen rekening houdt met de recente ontwikkelingen.

Klager verzoekt om een financiële tegemoetkoming.

Standpunt van verweerder

De bestreden beslissing is tot stand gekomen op basis van de uitgebrachte adviezen van onder

andere de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en de vrijhedencommissie (VC) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad. Alle adviezen waren negatief over klagers deelname aan een PP. Het OM wijst in het advies onder andere op de zorgen die er zijn vanuit de gemeente

over klagers strafbare feiten en op de interventies die de reclassering geïndiceerd acht, maar nog niet zijn uitgevoerd.

De politie heeft in 2019 al negatief geadviseerd over klagers detentiefasering, gelet op de opgegeven verlofadressen. Het verlofadres in Zwaag betreft een instelling voor maatschappelijke opvang die het niet toestaat dat gedetineerden dit adres als verlofadres opgeven tijdens detentie. De politie heeft ook negatief geadviseerd over het opgegeven verlofadres in Hoorn, waar klagers moeder woont, en de gemeente Hoorn heeft ook bezwaar tegen klagers verlof op dat adres. Uit de adviezen met betrekking tot de verlofadressen volgt dat er ernstig gevaar is voor maatschappelijke onrust als klager terugkeert naar zijn sociale omgeving van voor zijn detentie. Deze conclusie volgt ook uit een recent advies met betrekking tot klagers voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) (het reclasseringsadvies d.d. 20 november 2020), welk advies niet ten grondslag heeft gelegen aan de bestreden beslissing.

Verder komt uit het Detentie- en Re-integratieplan van 14 januari 2019 naar voren dat klager heeft geweigerd mee te werken aan het opstellen van een pro Justitia rapport. Uit een eerder opgesteld pro Justitia rapport over klager blijkt dat er sprake zou zijn van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, ADHD en cannabisafhankelijkheid. Ook werd klager qua intelligentieniveau op het grensgebied van zwakbegaafd tot beneden gemiddeld niveau geschat. Op verschillende leefgebieden worden risicofactoren ten aanzien van recidive gezien.

De VC heeft bij het advies meegewogen dat, nu er geen goedgekeurd verlofadres is, elektronisch toezicht tijdens klagers deelname aan een PP onmogelijk is. Daarnaast is klagers gedrag in detentie – vele disciplinaire straffen en maatregelen alsmede zijn lijst met regelmatige positieve UC-uitslagen – ook meegewogen in het advies van het multidisciplinair overleg en de VC. Bovendien zit klager in het basisprogramma en heeft hij geen 26-uurs dagbesteding kunnen realiseren.

Klager heeft uiteraard een belang bij een gestructureerde en geleidelijke terugkeer in de maatschappij. Echter is klager sinds 2011 nagenoeg elk jaar met justitie in aanraking gekomen en vanaf 2013 voornamelijk vanwege geweldsdelicten. Zoals door het OM is aangegeven, is tot nu toe sprake van onbehandelde problematiek bij klager. Gelet daarop is er sprake van recidivegevaar met betrekking tot (gewelds)delicten en wordt het onverantwoord geacht om klager, nog voordat gedragsinterventies zijn ingezet, vrijheden te verlenen. Daarnaast beschikt klager niet over een goedgekeurd verlofadres en is er geen invulling van de verplichte dagbesteding tijdens een PP. De bestreden beslissing is daarom niet onredelijk of onbillijk.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres; en

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling; en

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Ten tijde van de bestreden beslissing onderging klager – die sinds 6 juli 2018 gedetineerd is – een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, vanwege mishandeling, bedreiging en overtreding van de Wet wapens en munitie. Daarnaast dient hij een gevangenisstraf (toegewezen vordering tenuitvoerlegging) van 30 dagen te ondergaan. De (fictieve) einddatum van klagers detentie was op grond van deze informatie bepaald op 18 februari 2021. De beroepscommissie heeft echter ook kennisgenomen van klagers registratiekaart van 28 januari 2021 van de PI Lelystad, waaruit blijkt dat klagers einddatum op dit moment is vastgesteld op 20 juni 2022, kennelijk vanwege een vordering tot uitstel of afstel van zijn VI.

Een gedetineerde komt op z’n vroegst pas in aanmerking voor deelname aan een PP als zijn strafrestant maximaal een jaar is. Nu de einddatum van klagers detentie (vooralsnog) is verschoven naar 20 juni 2022, is klagers strafrestant momenteel langer dan een jaar. De afwijzing van klagers verzoek kan alleen daarom al niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 25 februari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven