Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8294/JA en RSJ R-20/8295/JA, 23 februari 2021, beroep
Uitspraakdatum:23-02-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/8294/JA en R-20/8295/JA

Betreft [klager]

Datum 23 februari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) Den Hey-Acker te Breda (hierna: de directeur)

1. De procedure

[klager], geboren op […] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen:

a.  het alleen op de groep verblijven op 23 mei 2020 van 19:00 uur tot 20:30 uur en op 24 mei 2020 (HA 2020-195; thans: R-20/8294/JA);

b.  het alleen op de groep verblijven op 29 juni 2020 (HA 2020-234; thans: R-20/8295/JA).

De beklagrechter heeft op 13 oktober 2020 de klachten gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van respectievelijk €15,- en €10,-. De uitspraken van de beklagrechter zijn bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur en klager in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Klager verblijft in een groep van zes jongeren en binnen het dagprogramma in een groep van drie jongeren. In de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) staat nergens dat klager op elk moment van de dag in een groep van ten minste twee jongeren moet verblijven. Het betrof op 23 mei 2020 een periode van anderhalf uur en op 24 mei 2020 een periode van vier uur.

Op 14 mei 2020 vond er een fors incident plaats op de Individueel Traject Afdeling (ITA), waardoor er een aantal dagen inzet van het landelijke bijzondere bijstandsteam (LBB) nodig was om de groep draaiende te houden. Dat was ook nog zo in het weekend van 23 en 24 mei 2020. Op 24 mei 2020 heeft klager op het veld buiten contact gehad met de groepsleiding en het LBB. Terug op de groep heeft hij kaartspelletjes gespeeld met het LBB. In de avond heeft hij met hen gedart. Klagers groepsgenoot verbleef in afzondering vanwege een opgelegde disciplinaire straf.

Op 29 juni 2020 is klager van 10:20 uur tot 12:30 uur met verlof geweest om een examen af te leggen op school. Klagers groepsgenoot was die dag (ook) op onbegeleid verlof. Op die dag verbleven er maar vier jongeren op de ITA. Deze waren verdeeld over twee groepjes van twee. Klager en zijn groepsgenoot gingen regelmatig op verlof.

Als de directeur in incidentele situaties steeds moet voorkomen dat een jongere alleen verblijft, bijvoorbeeld door hem mee te laten draaien met de andere groep, gaat dit ten koste van de geboden structuur, waar op de ITA een zeer duidelijke behoefte aan is. De groepjes op de ITA worden zorgvuldig samengesteld en daar kan niet altijd van worden afgeweken. Daardoor kan het voorkomen dat een jongere alleen op de groep is met de groepsleiding.

In beide gevallen betrof het een korte periode en een incidentele en geen structurele situatie. Wanneer het een periode van langere duur zou betreffen, wordt er opnieuw gekeken naar de samenstelling van de groepjes. Het ad hoc switchen van groepjes brengt echter een onwenselijke toename in prikkels met zich mee, omdat de structuur van het programma op de ITA daarmee wordt doorbroken. De samenstelling van de groepjes wordt in overleg met een gedragsdeskundige beoordeeld.

Standpunt van klager

Klager heeft zijn standpunt in beroep niet nader toegelicht.

3. De beoordeling

Beoordelingskader

In artikel 22c van de Bjj is – voor zover relevant – bepaald:

1.  Op een door Onze Minister als zodanig aangewezen individuele trajectafdeling nemen jeugdigen deel aan gemeenschappelijke activiteiten gedurende ten minste zes uren per dag door de week en ten minste vier uren in het weekeinde.

4.  Een jeugdige die op een individuele trajectafdeling is geplaatst, verblijft, in afwijking van artikel 1, onder v, in een groep van tenminste twee personen.

In artikel 23 tot en met 27 van de Bjj staan uitzonderingen op de hoofdregel van verblijf in een groep.

De beroepscommissie heeft eerder beroepen beoordeeld waarin de vraag centraal stond of een jeugdige op de ITA ten onrechte alleen op de groep had verbleven. Zo overwoog zij in RSJ 23 december 2016, 16/3609/JA:

“[Uit klagers klaagschrift] komt naar voren dat ten aanzien van klager geen beslissing tot uitsluiting van verblijf in de groep en deelname aan gemeenschappelijke activiteiten is genomen. Wel waren twee jongens van zijn groep vanwege een inkomstenprogramma  en een derde jongen vanwege een incident via een ‘twee op een’-beslissing uitgesloten van verblijf in de groep en deelname aan gemeenschappelijke activiteiten, waardoor klager - zonder dat hij daar zelf enig aandeel in had - vanaf 1 september 2016 alleen op de groep verbleef en aan activiteiten heeft deelgenomen en geen contact met de jongens van zijn groep heeft kunnen onderhouden. Hoewel dit niet het gevolg is van een jegens klager genomen beslissing, maar mogelijk het gevolg van een ongelukkige samenloop van omstandigheden is geweest, is dit in strijd met het uitgangspunt van de wetgever. Niet is gesteld of gebleken dat de directeur dit niet heeft kunnen voorkomen door bijvoorbeeld klager en de twee jongens die in een inkomstenprogramma zaten met elkaar enige activiteiten te laten hebben, zoals ontbijten en/of sporten. Het beklag zal daarom gegrond worden verklaard.”

Uit het voorgaande volgt dat een jeugdige op de ITA uitsluitend alleen op de groep kan verblijven, indien sprake is van een beslissing daartoe op grond van een van de artikelen 23 tot en met 27 van de Bjj, of als aannemelijk is geworden dat de directeur dit niet heeft kunnen voorkomen.

Beklag a.

Vaststaat dat klager op zaterdag 23 mei 2020 anderhalf uur (van de vier uur) alleen op de groep heeft verbleven en op zondag 24 mei 2020 vier uur (de gehele dag). Uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat dit komt doordat klagers – enige – groepsgenoot toen disciplinair was gestraft. De directeur heeft daarbij aangevoerd dat het onwenselijk wordt gevonden om ad hoc groepjes te combineren, omdat de jeugdigen op de ITA nu juist veel baat hebben bij de geboden structuur.

Net als in de hierboven aangehaalde zaak, is sprake van omstandigheden buiten klager om, waardoor klager alleen op de groep heeft verbleven. Anders dan in die zaak, heeft de directeur echter toegelicht waarom klager niet in de gelegenheid werd gesteld om aan te sluiten bij het andere groepje dat destijds op de ITA draaide. Een disciplinaire straf van een andere jeugdige is een omstandigheid waarmee de directeur van tevoren geen rekening kon houden. Daarbij is ook van belang dat klager slechts korte tijd (in totaal vijf en een half uur verdeeld over twee dagen) alleen op de groep heeft verbleven.

Gelet op deze omstandigheden is aannemelijk geworden dat de directeur in redelijkheid niet kon voorkomen dat klager alleen op de groep verbleef. De beslissing van de directeur kan – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren, de betreffende uitspraak van de beklagrechter vernietigen en dit beklag alsnog ongegrond verklaren.

Beklag b.

Vaststaat dat klager op maandag 29 juni 2020 de gehele dag, althans na terugkeer van zijn verlof om 12:30 uur, alleen op de groep heeft verbleven. Uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat dit komt doordat klagers – enige – groepsgenoot toen met verlof was. De directeur heeft daarbij aangevoerd dat het onwenselijk wordt gevonden om ad hoc groepjes te combineren, omdat de jeugdigen op de ITA nu juist veel baat hebben bij de geboden structuur.

Net als in de hierboven aangehaalde zaak, is sprake van omstandigheden buiten klager om, waardoor klager alleen op de groep heeft verbleven. Weliswaar heeft de directeur toegelicht waarom klager niet in de gelegenheid werd gesteld om aan te sluiten bij het andere groepje dat destijds op de ITA draaide, maar de beroepscommissie vindt dat in dit geval onvoldoende overtuigend. De directeur heeft immers ook aangegeven dat klager en zijn groepsgenoot beiden regelmatig met verlof gingen. Het was met een groepsgrootte van twee jeugdigen dan ook (ruim van tevoren) te voorzien dat dit zou knellen met het uitgangspunt van de wetgever, dat is vastgelegd in artikel 22c van de Bjj. Niet is gebleken dat met die wetenschap is bezien – en is overlegd met de gedragsdeskundige, zoals volgens de directeur gebruikelijk is – of de groepjes – zo nodig eenmalig – zouden kunnen worden aangepast.

Gelet op het voorgaande is onvoldoende aannemelijk geworden dat de directeur niet kon voorkomen dat klager alleen op de groep verbleef. De beslissing van de directeur moet – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – dan ook als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren en de betreffende uitspraak van de beklagrechter bevestigen, met aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep met kenmerk R-20/8294/JA gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter met kenmerk HA 2020-234 en verklaart beklag a. alsnog ongegrond.

De beroepscommissie verklaart het beroep met kenmerk R-20/8295/JA ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met kenmerk HA 2020-195, met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 23 februari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. P. de Bruin, voorzitter, drs. H. Heddema en dr. J.G. Vinke, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven