Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3787/GA (hersteluitspraak van R-18/1107/GA), 26 februari 2021, beroep
Uitspraakdatum:26-02-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-19/3787/GA  (hersteluitspraak van R-18/1107/GA)             

           

Betreft [Klager]

Datum 26 februari 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de onrechtmatige terugvordering van zijn wachtgeld.

De beklagrechter bij het Justitieel Complex (JC) Zaanstad heeft op 6 juni 2018 het beklag ongegrond verklaard (ZS-JH-2017-1020). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. P.J. Stronks, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Op 21 mei 2019 heeft de beroepsrechter uitspraak gedaan (kenmerk: R-18/1107/GA). De beroepsrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.

Per e-mailbericht van 22 mei 2019 heeft klagers raadsman verzocht om heropening van de zaak. De raadsman heeft te kennen gegeven contact te hebben gehad met het secretariaat van de Raad na ontvangst van het verzoek van 18 januari 2019 om binnen tien dagen gronden in te dienen, omdat de toegezonden uitspraak van de beklagrechter onvolledig was. De raadsman is toegezegd dat de volledige uitspraak alsnog zou worden toegezonden en dat een nieuwe termijn van tien dagen zou worden verstrekt. Na intern onderzoek is gebleken dat sprake is geweest van een administratieve misslag aan de kant van de RSJ die aanleiding geeft tot een hersteluitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van het JC Zaanstad (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Na een kortstondig verblijf in de afzonderingscel is klager teruggekeerd naar de afdeling, waarna hij zich heeft gemeld bij de arbeid. Vervolgens is daar aan hem medegedeeld dat hij niet meer terug hoefde te komen. Klager kan zijn verklaring hierover niet met stukken onderbouwen, maar volgens hem kan de directeur evenmin door middel van bewijsstukken aannemelijk maken dat 13 november 2017 klagers eerste werkdag zou zijn, 14 november 2017 zijn tweede werkdag, en dat hij toen op geen van de dagen is verschenen. Volgens klager had het op de weg van de directeur gelegen om hierover op bewijsbare wijze duidelijkheid te verschaffen, aangezien klager vanwege zijn detentie lastig bewijsmiddelen kan vergaren. Dit geldt extra, omdat hij pas na overplaatsing naar de penitentiaire inrichting Almere kennis heeft genomen van het door JC Zaanstad geïnde bedrag. Toen kon hij geen inlichtingen of bewijzen vergaren bij de personen die hiermee gemoeid waren om zijn stelling te onderbouwen.

Voorts lijdt de uitspraak van de beklagrechter aan een motiveringsgebrek. Voorbij is gegaan aan klagers subsidiaire stelling dat de wijze van inning van de terugvordering onrechtmatig handelen van de inrichting oplevert, nu het bedrag zonder klagers uitdrukkelijke toestemming is geïncasseerd. Als gevolg van de incassering heeft klager enige tijd rood gestaan op zijn rekening-courant. Klagers besteedbare inkomen in de inrichting werd hierdoor nog verder beperkt.

Verzocht wordt primair om terugbetaling van €54,72 wegens onverschuldigde betaling en om het toekennen van een geldelijke tegemoetkoming voor het ondervonden ongemak. Voor zover het subsidiaire standpunt inzake de wijze van inning wordt gevolgd, dan wordt alleen verzocht om het toekennen van een geldelijke tegemoetkoming voor het ondervonden ongemak.

 

Standpunt van de directeur

In beroep heeft de directeur gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt en heeft

e-mailverkeer aangeleverd waaruit blijkt dat klager met ingang van 13 november 2017 is opgeroepen voor de arbeid, maar dat hij op 13 en 14 november 2017 niet is verschenen. Ten aanzien van de stelling van klager dat de beklagrechter voorbij is gegaan aan zijn subsidiaire standpunt, voert de directeur aan dat klager eerst ter zitting ongemotiveerd dit standpunt aan de orde heeft gesteld. De directeur verwijst daarbij naar RSJ 31 juli 2019, R-18/2354/GA, waarin is geoordeeld dat het beklag niet eerst in de beroepsprocedure kan worden uitgebreid. Volgens de directeur zou dit ook moeten gelden voor het uitbreiden van het beklag ter beklagzitting.

 

3. De beoordeling

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Daarbij overweegt de beroepscommissie dat de directeur op grond van het arbeidsreglement, als opgenomen in bijlage 2 bij de huisregels van de inrichting - onder artikel 1.3 - in redelijkheid het ten onrechte uitbetaalde wachtgeld heeft kunnen terugvorderen, nu voldoende aannemelijk is dat klager heeft geweigerd deel te nemen aan de arbeid en in dat geval zijn recht op wachtgeld met terugwerkende kracht vervalt. Gelet op het voorgaande had de directeur ook geen toestemming van klager nodig om dit bedrag van diens rekening-courant af te schrijven, nu klager (met terugwerkende kracht) geen recht had op het wachtgeld. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 26 februari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. D.R. Sonneveldt, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven