Nummer R-20/5767/GM
Betreft [Klager]
Datum 1 maart 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klagers raadsman, mr. M.M.J.P. Penners, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Middelburg (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat de inrichtingsarts de adviezen van de specialist met betrekking tot klagers reumaklachten niet opvolgt.
De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag van 6 januari 2020 bevindt zich in het dossier.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de inrichtingsarts in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Er wordt voornamelijk ingegaan op klagers klachten over zijn reuma. Het beklag ziet echter op het gegeven dat klager bepaalde onderdelen van het gehoorapparaat niet had ontvangen in de PI Middelburg, waardoor hij dit apparaat niet op de juiste wijze kon gebruiken. Klager heeft dit meermaals aangekaart bij de medische dienst in de PI, maar er is geen gehoor gegeven aan die klachten. Daarmee is de medische dienst tekortgeschoten in de zorgplicht jegens klager.
Standpunt van de inrichtingsarts
In de brief van de reumatoloog staat duidelijk dat de klachten die klager heeft niet specifiek zijn voor spierreuma. Deze conclusie is altijd leidend geweest om de Prednison af te bouwen en te stoppen, zeker als de diagnose ter discussie staat. Als klager vindt dat hij, vanwege gewrichtsklachten, Prednison nodig heeft, dan zal daar eerst in het laboratorium ondersteuning voor gevonden moeten worden om dit medicijn weer op te starten. Klager heeft op 27 januari 2020 geen medewerking verleend aan het bloedonderzoek.
3. De beoordeling
Op grond van het bepaalde in artikel 28 van de Penitentiaire maatregel (Pm) (oud) kan een gedetineerde een beroepschrift indienen tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts. Artikel 30, vierde lid, van de Pm (oud), schrijft voor dat het beroepschrift zo nauwkeurig mogelijk het medisch handelen waarover wordt geklaagd vermeldt alsmede de redenen van het beroep.
De beroepscommissie begrijpt – op grond van het klachtformulier van 25 november 2019 en het formulier van het Hoofd Zorg van 13 december 2019 – dat klager zich niet serieus genomen voelt door de inrichtingsarts in verband met zijn spierreumaklachten, omdat de arts de adviezen van de specialist niet zou opvolgen. Klager vermeldt in voornoemd klachtformulier ook het woord “hoorapparaten”, maar onderbouwt dit – in tegenstelling tot de klachten in verband met de spierreuma – niet. Het is voor de beroepscommissie dan ook niet duidelijk wat klager daarmee precies bedoelt. Pas in beroep wordt namens klager aangevoerd dat klagers klacht ziet, of zou moeten zien, op het niet ontvangen van diverse onderdelen van zijn gehoorapparaat. Dit blijkt echter allerminst uit klagers klacht.
In het beroepschrift wordt voorts verwezen naar een klaagschrift van 23 oktober 2019. Dit klaagschrift is echter onbekend aan de beroepscommissie en maakt ook geen deel uit van het dossier waarover de medische adviseur in de bemiddelingsprocedure beschikte. In het beroepschrift wordt overigens wel het kenmerk van het bemiddelingsverslag van 6 januari 2020 genoemd.
Voor de beroepscommissie is niet duidelijk welke klacht(en) onderwerp is/zijn van de beroepsprocedure. De oorspronkelijke klacht ziet naar het oordeel van de beroepscommissie op de behandeling van de spierreumaklachten, maar in het beroepschrift komt dit niet aan de orde. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat er in beroep niet zo nauwkeurig mogelijk is omschreven over welk medisch handelen wordt geklaagd en met name dat er geen gronden zijn aangevoerd ten aanzien van klagers daadwerkelijke klacht. Om die reden is niet voldaan aan artikel 30, vierde lid, van de Pm (oud) en kan de beroepscommissie klager niet in zijn beroep ontvangen.
4. De uitspraak
De beroepsrechter verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze uitspraak is op 1 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.P. Frankenhuis en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.
secretaris voorzitter