Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8260/GB, 19 februari 2021, beroep
Uitspraakdatum:19-02-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/8260/GB

Betreft [klager]

Datum 19 februari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 8 oktober 2020 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. F.A. van Katwijk, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers verzoek is ten onrechte om twee redenen afgewezen. De eerste reden is dat verweerder in de bestreden beslissing heeft meegewogen dat de rechter een deel van de aan klager opgelegde straf voorwaardelijk heeft opgelegd. Uit de dadelijke uitvoerbaarheid van de aan dit deel van de opgelegde straf verbonden bijzondere voorwaarden wordt door verweerder een gebrek aan noodzaak afgeleid om al tijdens detentie – via een PP en onder dezelfde bijzondere voorwaarden als door de rechter gesteld – met de resocialisatie te beginnen. De tweede reden ziet op het feit dat volgens verweerder de gedragsproblematiek – die aan de risicotaxaties ten grondslag ligt – ervoor zorgt dat deelname aan een PP niet de geschikte vorm is om op een goede manier naar de bijzondere voorwaarden – die na klagers detentie zullen gelden – toe te werken. Verweerder gaat op dit punt zelfs verder dan het Openbaar Ministerie (OM), nu het OM het vanwege de risico’s onverantwoord acht om al voor de einddatum van klagers detentie aan hem vrijheden toe te kennen, ook al worden daarbij bijzondere voorwaarden gesteld. Indien beide redenen worden afgezet tegen de positieve gevolgen van deelname aan een PP, blijft er onvoldoende grond over om de afwijzing van klagers verzoek te handhaven.

De vrijhedencommissie (VC) en de reclassering hebben – onder dezelfde voorwaarden die binnen de proeftijd van kracht zijn – positief geadviseerd op klagers verzoek. Bij deelname aan een PP zal de controle, de begeleiding en de behandeling voor langere tijd gegarandeerd en gewaarborgd zijn, zodat klager in staat wordt gesteld op een vloeiende manier in de maatschappij te re-integreren. Verweerder heeft geen aandacht besteed aan het belang van een juiste re-integratie voor zowel klager als de samenleving. Dit komt althans niet uit de bestreden beslissing naar voren. De positieve gevolgen blijven volledig onderbelicht en verweerder lijkt – zonder oog te hebben voor de overige adviezen – blind op het advies van het OM af te gaan.

Uit het reclasseringsadvies en het selectieadvies komt duidelijk naar voren dat bij klager sprake is van persoonlijkheidsproblematiek, waardoor klager op veel leefgebieden hulpbehoevend is. Klager legt aanvullend op deze informatie een rapportage over, betreffende het IQ van klager (totaal IQ is 54). Klager verzoekt deze rapportage bij de beoordeling van zijn beroep te betrekken. Klager staat open voor hulp en een behandeltraject. Daarmee wordt aan een belangrijk aspect van artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) voldaan.

Klager staat momenteel bovenaan de wachtlijst voor een verblijf bij stichting Exodus te Leiden. Zodra klager deel mag nemen aan een PP, zal hij binnen afzienbare tijd aldaar kunnen verblijven. Klagers verblijf bij de stichting Exodus betreft een 24-uurs opvang, waarin aan klager op alle leefgebieden ondersteuning wordt geboden. Daarnaast heeft de reclassering geregeld dat er – gedurende klagers PP – ambulante behandeling bij De Waag te Leiden beschikbaar is. Een Antilliaanssprekende behandelaar zal met klager gaan werken aan zijn gedragsverandering en het vergroten van zijn copingvaardigheden.

Op het moment dat niet met een PP wordt gestart, bestaat er geen enkele garantie dat voornoemde zorg en begeleiding aan het einde van klagers detentie beschikbaar zal zijn. De kans is aanwezig dat klager – ondanks de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden die door de rechter aan het voorwaardelijke deel van de straf zijn verbonden – tijdelijk op straat komt te staan zonder dat hier enige vorm van resocialisatie of behandeling aan vooraf is gegaan. Een dergelijk scenario zal – met het oog op klagers instabiliteit op vrijwel alle leefgebieden – zeer onwenselijke gevolgen met zich brengen. Klager is gemotiveerd om een delictvrij leven te leiden, maar dit lukt hem niet. Dat is reden te meer om te voorkomen dat klager na zijn detentie zonder enige vorm van begeleiding op straat komt te staan. Klager legt een e-mail over van zijn reclasseringsmedewerkster, waarin klagers belang bij deelname aan een PP gedurende detentie wordt onderstreept. Klager verzoekt deze e-mail eveneens bij de beoordeling van zijn beroep te betrekken.

Bij het meewegen van voorgaande informatie, kan onmogelijk worden volgehouden dat deelname aan een PP niet de geschikte vorm is om op een goede manier naar de bijzondere voorwaarden – die na klagers detentie zullen gelden – toe te werken. Klager zal zich gedurende het voor hem uitgestippelde PP immers moeten houden aan precies dezelfde voorwaarden als door de rechter zijn opgelegd. Daarnaast bestaat er – bij deelname aan een PP – voor klager de garantie dat er na afloop van zijn detentie adequate hulp en behandeling beschikbaar is. De ingezette lijn tot een juiste terugkeer in de maatschappij zal vloeiend kunnen verlopen en het gevaar op recidive wordt daarbij zo klein mogelijk gehouden. Een betere voorbereiding op de bijzondere voorwaarden – die na klagers detentie zullen gelden – lijkt moeilijk voorstelbaar.

De bestreden beslissing van verweerder is op onredelijke en onbillijke wijze tot stand gekomen. Klager verzoekt om een gegrondverklaring van het beroep. Daarnaast verzoekt klager een schadevergoeding toe te kennen voor de immateriële schade die hij heeft geleden en nog zal lijden.

Standpunt van verweerder

In eerste instantie heeft klager verzocht om een detentievervangende behandeling op grond van artikel 43, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), waarbij hij door stichting Exodus begeleid zou worden. Nu klager in hoger beroep door het gerechtshof Den Haag tot een lagere straf is veroordeeld, bleek zijn strafrestant te kort voor een detentievervangende behandeling. Klagers verzoek is vervolgens omgezet in een verzoek tot deelname aan een PP.

Uit het selectieadvies blijkt dat klager kampt met psychische problemen en problematiek omtrent zijn licht verstandelijke beperking (LVB). Klager erkent dat hij extra begeleiding en zorg nodig heeft, maar vindt het moeilijk om deze te accepteren en wil niet aan behandelingen meewerken. De opgelegde werkstraffen zijn negatief geretourneerd, omdat klager de afspraken niet is nagekomen. In detentie liet klager zich ook niet altijd van zijn beste kant zien.

De laatste periode van klagers detentie is hij in positieve zin veranderd. Klagers gedrag is verbeterd en hij is gepromoveerd. Voor wat betreft de proeftijd – die verband houdt met het opgelegde voorwaardelijke deel van klagers straf – heeft hij bijzondere voorwaarden opgelegd gekregen. Met de in dit kader verplicht gestelde behandeling is klager reeds in detentie begonnen. Daarnaast is de opname van klager in een instelling van stichting Exodus of een vergelijkbare instelling door de inrichting aangevraagd. De stichting Exodus is akkoord met een plaatsing van klager en hij kan daar al bij deelname aan een PP terecht.

De VC van de PI Alphen te Alphen aan den Rijn heeft – gelet op de begeleiding die klager tijdens zijn verblijf in de stichting Exodus krijgt en het feit dat hij aansluitend aan zijn detentie aldaar kan verblijven – positief geadviseerd over klagers detentiefasering.

De reclassering acht het – gezien klagers justitiële documentatie en zijn LVB-problematiek – van belang dat klager bij zijn terugkeer naar de maatschappij intensief begeleid wordt. De reclassering adviseert om – onder dezelfde voorwaarden als die binnen zijn proeftijd van kracht zijn – klager in aanmerking te laten komen voor deelname aan een PP met elektronische controle (EC) bij stichting Exodus. Klager stelt zich open voor hulp en staat op de wachtlijst voor een verblijf bij stichting Exodus. Klager is ook bereid mee te werken aan een behandeltraject bij de forensische polikliniek De Waag, gericht op agressieregulatie en het vergroten van zijn copingvaardigheden. Ondanks alle problematische leefgebieden is het recidive- en gevaarsrisico in gemiddelde mate aanwezig. De reclassering adviseert om ten aanzien van het slachtoffer een contactverbod en een locatieverbod op te leggen.

Het OM heeft negatief geadviseerd, omdat het gerechtshof Den Haag in het arrest met het opleggen van de bijzondere voorwaarden de kaders heeft bepaald voor de tenuitvoerlegging, de detentiefasering en de resocialisatie. Hoewel de veroordeling niet onherroepelijk is, dient – met name in verband met de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden – op dit moment van de beslissing van het gerechtshof te worden uitgegaan. Klager zal bij het bereiken van de fictieve einddatum van zijn detentie niet ‘zomaar’ op vrije voeten komen. Bovendien geldt het arrest als uitgangspunt voor het moment van aanvang en het tempo van de detentiefasering, namelijk in het kader van de voorwaardelijke veroordeling onder de opgelegde voorwaarden. Het OM acht het in beginsel niet passend om tijdens het onvoorwaardelijke strafdeel verloven toe te staan. Gelet op de dadelijke uitvoerbaarheid van de opgelegde bijzondere voorwaarden is er ook geen enkele noodzaak of reden om al tijdens de detentie via een PP met de resocialisatie te beginnen. Daarnaast schat de reclassering de kans op recidive in als gemiddeld tot hoog en wordt het risico op onttrekking aan de voorwaarden ingeschat als tenminste gemiddeld. Klager wil zelf delictvrij leven, maar dat is hem ondanks eerdere justitiële interventies nooit gelukt. Het OM acht het onverantwoord om klager al voor de einddatum van zijn detentie vrijheden toe te kennen.

Het aan klager toekennen van vrijheden tijdens het ondergaan van het onvoorwaardelijke strafdeel is niet passend. Hoewel het voor klager van belang is om op een goede manier te kunnen resocialiseren, ontbreekt de noodzaak om dit eerder te doen dan op het moment van klagers fictieve einddatum. Na klagers fictieve einddatum is er immers nog altijd sprake van een correcte re-integratie, waarin controle, begeleiding en behandeling voor langere tijd zijn gewaarborgd. Uit navraag bij stichting Exodus – via klagers casemanager – is gebleken dat er momenteel voor klager geen plaats beschikbaar is. Daarom is het laten deelnemen van klager aan een PP momenteel geen optie en is het streven erop gericht om klager op de dag van vrijlating in de stichting Exodus te plaatsen.

Verweerder heeft inmiddels van klagers casemanager vernomen dat klager na afloop van zijn detentie wel terecht kan bij stichting Exodus.

3. De beoordeling

Klager is sinds 19 december 2018 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek, wegens poging tot doodslag, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, waarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een contactverbod, een locatieverbod, een verplichting tot meewerken aan middelencontroles, een ambulante behandelverplichting bij De Waag en een opnameverplichting in het begeleid woonprogramma van stichting Exodus zijn opgelegd. Daarna onderging/ondergaat klager een vervangende hechtenis en twee subsidiaire hechtenissen van in totaal 80 dagen. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 24 februari 2021.

Op grond van artikel 4 van de Pbw en artikel 7 van de Pm komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres; en

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling; en

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat het OM negatief heeft geadviseerd over klagers deelname aan een PP en klagers gedragsproblematiek zou maken dat deelname aan een PP niet de geschikte vorm is om op een goede manier naar de bijzondere voorwaarden na detentie toe te werken.

Uit de stukken komt een beeld naar voren van een kwetsbare jongeman die bekend is met LVB-problematiek. Klager heeft een laag totaal IQ van 54 en daardoor is de kans groot dat hij snel zal worden overvraagd of dat hij zichzelf zal overschatten.

Uit het selectieadvies van 8 oktober 2020 komt naar voren dat klager het de laatste tijd op de afdeling prima doet en dat hij minder opvalt. Hij gaat alweer enige tijd naar de reguliere arbeid en hier zijn tot op heden geen klachten over zijn functioneren. Klager valt niemand lastig en niemand valt hem lastig. Hij is aanspreekbaar op zijn gedrag en volgt de instructies van het personeel op. Klager laat ook al een aantal maanden geen agressief gedrag meer zien. Hij is gepromoveerd en heeft zelf kenbaar gemaakt extra zorg of begeleiding nodig te hebben.

Van de instanties die gevraagd zijn een advies uit te brengen ten aanzien van klagers verzoek tot deelname aan een PP, is het OM de enige instantie die negatief heeft geadviseerd. Het OM heeft met name negatief geadviseerd, omdat een plaatsing bij stichting Exodus pas aan de orde zou dienen te zijn in het kader van het voorwaardelijk deel van klagers gevangenisstraf en met de daaraan verbonden bijzondere voorwaarden. De VC van de PI Alphen heeft positief geadviseerd op klagers verzoek en de directeur van de inrichting heeft geadviseerd klager zo spoedig mogelijk te laten deelnemen aan een PP, nu klager al op 16 oktober 2020 bij stichting Exodus kon worden geplaatst. De reclassering adviseert om klager, met toepassing van dezelfde bijzondere voorwaarden die binnen klagers proeftijd van kracht zijn, binnen stichting Exodus in aanmerking te laten komen voor deelname aan een PP met EC, omdat het van belang is dat klager intensief begeleid wordt bij zijn terugkeer naar de maatschappij. Door middel van deelname aan een PP-EC traject in stichting Exodus wordt controle, begeleiding en behandeling voor langere tijd gegarandeerd en gewaarborgd, hetgeen gezien klagers LVB-problematiek ten zeerste nodig wordt bevonden.

Het PP-EC traject zal volgens de reclassering een positieve invloed kunnen uitoefenen op de leefgebieden financiën, houding, huisvesting, dagbesteding, sociaal netwerk en middelengebruik en verslaving. Hierdoor zal de kans op recidive afnemen. Het bieden van stabiliteit – door middel van detentiefasering – zal in klagers situatie zeer wenselijk zijn. De reclassering acht het bieden van stabiliteit essentieel voor het beïnvloeden van de kans op recidive. Klager staat open voor hulp en is bereid mee te werken aan een behandeltraject bij de forensische polikliniek De Waag, gericht op gedragsverandering en het vergroten van zijn copingvaardigheden. Klager heeft tijdens zijn detentie al een intakegesprek gehad en is door De Waag als cliënt geaccepteerd.

Voor wat betreft het negatieve advies van het OM ten aanzien van klagers verzoek, kort gezegd, omdat het voorwaardelijk strafdeel in de weg zou staan aan een deelname aan een PP, merkt de beroepscommissie op dat de thans geldende wet- en regelgeving bij een voorwaardelijke straf de mogelijkheid tot deelname aan verschillende faseringsmodaliteiten openlaat.

De beroepscommissie acht het, gelet op de overige adviezen, onvoldoende aannemelijk geworden dat klager niet aan de voorwaarden voor deelname aan een PP, genoemd in artikel 4 van de Pbw en artikel 7 van de Pm, zou voldoen. Gelet daarop en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. De beroepscommissie zal verweerder niet opdragen een nieuwe beslissing te nemen, (reeds) omdat de einddatum van klagers detentie binnen enkele dagen is en hij met een strafrestant van minder dan vier weken niet (meer) in aanmerking komt voor deelname aan een PP. De beroepscommissie ziet wel aanleiding aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Voor de bepaling van de hoogte daarvan overweegt zij als volgt.

Nu klager vanaf 16 oktober 2020 (het moment dat hij wettelijk gezien in aanmerking kwam voor deelname aan een PP) tot en met 24 februari 2021 (de datum van zijn invrijheidstelling) ten onrechte niet aan een PP heeft deelgenomen, zal de beroepscommissie hem voor deze periode een tegemoetkoming toekennen van €300,-. Voor het toekennen van een schadevergoeding, zoals verzocht door klagers raadsman, biedt de Pbw geen ruimte.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €300,-.

Deze uitspraak is op 19 februari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven