Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0065/TA, 12 juni 2007, beroep
Uitspraakdatum:12-06-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/65/TA

betreft: [klager] datum: 12 juni 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.H.W. Spoelstra, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 januari 2007 van de beklagcommissie bij de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 mei 2007, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.H.W. Spoelstra.

De vertegenwoordiger van het hoofd van de inrichting heeft laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en te persisteren bij het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.

Omdat het lid mr. R. Weenink plotseling verhinderd was om ter zitting te verschijnen, zal hij op grond van de stukken de zaak medebeoordelen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. De gevolgde procedure bij klagers urinecontrole op 27 april 2006 en
b. De gevolgde procedure bij klagers urinecontrole op 20 mei 2006.

De beklagcommissie heeft klager voor wat betreft het beklag vermeld onder a. niet-ontvankelijk in het beklag verklaard en het beklag vermeld onder b. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft op 27 april 2006 niet geweigerd om mee te werken aan de urinecontrole. Hij blowt maar komt daar ook voor uit. Hem is geen termijn van vier uur gegeven om alsnog urine aan te leveren, hetgeen in strijd is met artikel 3, vierde lid, van de
Regeling urineonderzoek verpleegden. Klager is ook niet naar de isoleercel overgebracht, hetgeen hij heel vreemd vond. Als men weigert om mee te werken aan een urinecontrole is dat wel gebruikelijk. Uit de stukken kan niet worden opgemaakt dat klager
geweigerd heeft om mee te werken. Hij was op dat moment niet in staat urine af te geven. Klager heeft wel eens eerder geweigerd om mee te werken aan een urinecontrole en werd dan gelijk op de consequenties gewezen. Dat is hier niet gebeurd. Klager
heeft
ook geen beslissing van het hoofd van de inrichting ontvangen.
Voor wat betreft de urinecontrole op 20 mei 2006 worden vraagtekens gezet bij de verschillende resultaten. Het is de vraag of het urineonderzoek wel goed verricht is. De verschillen zijn niet aan klager uitgelegd.

Namens het hoofd van de inrichting is gepersisteerd bij het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.

3. De beoordeling
Met betrekking tot onderdeel a. overweegt de beroepscommissie dat klager meent dat het in artikel 3, vierde lid, van de Regeling urineonderzoek verpleegden (hierna de Regeling) vastgelegde recht is geschonden. Een vermeende schending van een in de
regelgeving neergelegd recht is naar vaste jurisprudentie van de beroepscommissie beklagwaardig en derhalve zal de beroepscommissie klager alsnog in dit onderdeel van het beklag ontvangen.

Uit artikel 3, vierde lid, van de Regeling volgt dat enkel in geval de verpleegde niet direct tot afgifte van urine in staat is hem gedurende vier uur de gelegenheid moet worden geboden om alsnog urine af te staan. Uit de stukken is echter niet
gebleken
dat klager niet in staat zou zijn geweest om direct urine af te staan. Klager voert in zijn klaagschrift ook niet aan dat hij fysiek of psychisch niet in staat was om urine af te geven. Pas bij de behandeling van de beklagcommissie heeft klager voor
het
eerst gesteld dat er belemmeringen waren om urine af te staan.
Uit de stukken is daarentegen voldoende aannemelijk geworden dat klager, toen hem verzocht werd om mee te werken aan het urineonderzoek, agressief is geworden, het betreffende personeelslid heeft uitgescholden en geweigerd heeft om mee te werken aan
het
urineonderzoek.
Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat klagers standpunt niet aannemelijk is geworden. De beroepscommissie zal het beklag alsnog ongegrond verklaren.

Met betrekking tot onderdeel b. stelt de beroepscommissie vast dat er een voorshands onverklaarbare discrepantie bestaat tussen de uitslag van het eerste urineonderzoek en de uitslag van het herhalingsonderzoek, terwijl dit met een identiek tweede
urinemonster heeft plaatsgevonden. Noch door het Diagnostisch Centrum Eindhoven noch door de inrichting is dit verschil nader toegelicht, terwijl klager er belang bij had om terzake te worden geïnformeerd. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat
niet gebleken is dat het verrichte urineonderzoek waarvan beklag op de juiste wijze heeft plaatsgevonden en zal het beroep gegrond verklaren. Zij zal daarom de uitspraak van de beklagcommissie op dit onderdeel vernietigen en het beklag alsnog gegrond
verklaren. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
Met betrekking tot onderdeel a.:
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, ontvangt klager alsnog in het beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.
Met betrekking tot onderdeel b.:
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, dr. F. Koenraadt en mr. R. Weenink, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 12 juni 2007

secretaris voorzitter

Naar boven