Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7320/GV, 15 februari 2021, beroep
Uitspraakdatum:15-02-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7320/GV

Betreft [Klager]

Datum 15 februari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 18 juni 2020 klagers verzoek tot incidenteel verlof afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. S. van Minderhout, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Er was sprake van een bijzondere gebeurtenis in de persoonlijke levenssfeer van klager, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk was. Klager wilde graag aanwezig zijn bij de uitvaart van zijn grootvader. Hij had met zijn grootvader een zeer hechte band en hij had nog veel contact met hem. Een en ander is ook bevestigd door klagers familie.

Uit de beslissing volgt verder dat er sprake zou zijn van ontvluchtingsgevaar. Het Openbaar Ministerie (OM) geeft aan dat klager mogelijk deel uitmaakt(e) van een criminele organisatie en dat er op basis van de toen kenbare informatie geen risicoschatting kon worden gemaakt op onttrekking. Het OM vindt dat er informatie moet worden ingewonnen bij het GRIP. Het GRIP stelt vervolgens dat de kans op een ontvluchtingspoging niet ondenkbaar is. Klager zou beschikken over geld, macht en middelen om ontvluchting mogelijk te maken. Deze informatie is evenwel onjuist. Uit de bestreden beslissing volgt ook niet dat er contact is geweest met de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) en dat de dienst een afweging van de eventuele risico’s heeft gemaakt. Dit had wel gemoeten.

Klager kan de informatie van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) niet toetsen en hij kan niet beoordelen of deze informatie nog actueel, betrouwbaar en concreet is. In het GRIP-rapport is ten onrechte opgenomen dat klager in het onderzoek Trivor verdacht wordt van het uitvoeren van een andere liquidatie. De informatie in het GRIP-rapport had dan ook niet meegenomen mogen worden in de beslissing van verweerder.

Zowel het OM als het GRIP hebben in hun adviezen de aard en de ernst van het feit waarvoor klager is veroordeeld betrokken evenals de lange gevangenisstraf die is opgelegd en zien daarin een mogelijk gevaar op ontvluchten. Van enige concrete aanwijzing dat klager zou willen ontvluchten is niet gebleken. Klager houdt zich aan de regels en aanwijzingen. Hij scoort negatief op urinecontroles en er worden geen straffen of maatregelen opgelegd. De cursus ‘Kies voor Verandering’ heeft hij afgerond en zijn TRA-plan is goed gekeurd. Een eventueel risico op vluchtgevaar had voldoende ingeperkt kunnen worden door elektrische controle en begeleiding van de DV&O.

De neef van klager is in dezelfde procedure veroordeeld voor een soortgelijk feit tot een levenslange gevangenisstraf. Hij heeft wèl incidenteel verlof gekregen voor het bijwonen van de uitvaart.

Klager kreeg de mogelijkheid om via Skype de afscheidsdienst van zijn grootvader te mogen bijwonen. Vanwege een storing is dat niet gelukt en hij heeft dus niet op een gepaste wijze afscheid kunnen nemen van zijn grootvader.

Het verzoek is dan ook het beroep gegrond te verklaren en aan klager een tegemoetkoming toe te kennen van €50,-.

Standpunt van verweerder

Het verzoek om incidenteel verlof is afgewezen, omdat de gestelde hechte familieband niet is bewezen. Verder is het onverantwoord om klager onbegeleid verlof te verlenen, omdat klager middelen en macht tot zijn beschikking heeft om te vluchten. Klager behoort tot een crimineel samenwerkingsverband. Daarnaast dient klager een lange gevangenisstraf uit. Klager ondergaat een gevangenisstraf van twintig jaar, vanwege het voorbereiden van een aanslag, die onder ‘de liquidatiegolf in Amsterdam’ kan worden geschaard.

Klager is in staat gesteld om de uitvaart digitaal bij te wonen. Vanwege een storing is dit niet gelukt.

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de Penitentiaire Inrichting Lelystad heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

3. De beoordeling

Klager is sinds 6 november 2015 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van twintig jaren met aftrek, wegens poging tot moord. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 20 maart 2029.

In artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is.

Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Regeling kan incidenteel verlof onder meer worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van een grootouder van de gedetineerde. Op grond van het derde lid is het bijwonen van de uitvaart uitgesloten indien bewaking is aangewezen.

Klager heeft verzocht om incidenteel verlof, omdat hij aanwezig wil zijn bij de uitvaart van zijn grootvader.

Uit het dossier, in het bijzonder uit een e-mail gedateerd op 17 juni 2020 afkomstig van het GRIP, volgt dat de kans op ontvluchten niet ondenkbaar is, nu klager tot een crimineel samenwerkingsverband behoort dat beschikt over geld, macht en middelen om dit mogelijk te maken. Het feit waarvoor klager is veroordeeld wordt door het OM geschaard onder ‘de liquidatiegolf van Amsterdam’, dat maakt dat het OM het om deze reden onverantwoord acht om klager onbegeleid verlof te verlenen, mede gelet op de duur van klagers strafrestant.

De beroepscommissie heeft geen redenen om aan de juistheid van deze inlichtingen te twijfelen.

Gezien het voorgaande heeft verweerder tot het oordeel kunnen komen dat begeleiding noodzakelijk was voor het bijwonen van de uitvaart. Artikel 24, derde lid, van de Regeling staat hieraan echter in de weg. De bestreden beslissing kan reeds hierom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Voor zover klager door te verwijzen naar zijn neef, aan wie wel verlof is verleend voor het bijwonen van de uitvaart, een beroep heeft willen doen op het gelijkheidsbeginsel, overweegt de beroepscommissie dat dit niet kan slagen. Naast wat hiervoor is overwogen, geldt dat klager enkel heeft gewezen op de omstandigheid dat aan zijn neef wel verlof is verleend en verder niet heeft toegelicht wat hen gelijk maakt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 15 februari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit  mr. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door  mr. A. de Groot, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven