Nummer R-20/6887/GM
Betreft [klager]
Datum 26 maart 2021
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingspsychiater van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de inrichtingspsychiater). Klager beklaagt zich erover dat zijn medicatie zonder overleg is afgebouwd.
De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.
De beroepscommissie heeft klager en de inrichtingspsychiater in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het afbouwen van de medicatie is zonder overleg met klager gedaan, terwijl er adviezen zijn om niet af te bouwen. Er is sprake van nalatigheid. Dat hij medicatie zou hebben geweigerd klopt niet. Het gaat niet zo best met klager. Klager heeft bewijzen van leugens en tegenstrijdigheid en hij heeft het juiste dossier. Voor wat betreft de tramadol verwijst klager naar zijn arm die opgezwollen is en veel pijn doet.
Standpunt van de inrichtingspsychiater
Klager is bekend met uitgebreide verslavingsproblematiek, cognitieve problemen, met onder andere aandachts- en concentratieproblemen en confabuleren (gaten in het geheugen invullen met verhalen over dingen die zouden zijn gebeurd of die hij zou hebben beleefd). Vaak zijn deze confabulaties uitgebreide verhalen die heel overtuigend zijn, maar niet juist blijken te zijn. Waarschijnlijk komt dit door fors middelengebruik. Aangezien klager veel medicatie gebruikte die de cognitieve capaciteiten verminderden (onder andere diazepam in forse dosering) en er bovendien geen duidelijke indicatie was voor langdurig benzodiazepine gebruik, werd er al in een vroeg stadium besproken dat er in de toekomst afgebouwd ging worden met de diazepam. Het is een medicament dat graag gebruikt wordt door mensen met verslavingsproblematiek, omdat het dempt, een relaxed gevoel geeft en tevens fors verslavend is. De inrichtingspsychiater acht het in het kader van goede hulpverlening belangrijk de indicaties voor de medicatie die voorgeschreven worden goed te beoordelen en indien er geen indicatie bestaat, deze medicatie te saneren. Klager is eerst gestart met afbouw van de methadon, hetgeen via de huisarts verliep. Dit was een eigen keuze van klager. Toen deze afbouw afgerond was, is gestart met de afbouw van de diazepam. Deze afbouw is doorgezet ondanks de wens van klager om de afbouw niet in te zetten. Deze wens leek voornamelijk voort te komen uit verslavingsgedrag. Klager heeft aangegeven dat hij papieren heeft waarop staat dat de diazepam niet afgebouwd mag worden, maar deze papieren heeft hij de behandelaren nooit kunnen tonen. Er is gestart met de afbouw op 15 januari 2020 en deze afbouw is afgerond op 3 april 2020. Aangezien klager zijn medicatie voor epilepsie weigerde (depakine, zoals ook blijkt uit het advies van de medisch adviseur) en hij begin maart 2020 een insult kreeg, is er overleg gevoerd met de huisarts. Diazepam kan namelijk de drempel voor een insult verhogen en de afbouw vergroot dus de gevoeligheid voor insulten. Dit terwijl de gevoeligheid voor insulten ook al was vergroot door het weigeren door klager van zijn epilepsie medicatie. In overleg met de huisarts is toen besloten de afbouw van de diazepam te vertragen van in eerste instantie 10 mg per week naar 2 mg per week. Dit is soepel verlopen. Over het effect van de afbouw kan gezegd worden dat klager minder cognitieve problemen laat zien, dat de agitatie is verminderd en dat hij zich meer begeleidbaar opstelt. Gezien het ontbreken van een indicatie voor diazepam, het feit dat deze medicatie tot cognitieve problemen bij klager leidt en aangezien er sprake is van een contra-indicatie voor het gebruik van diazepam bij de verslavingsproblematiek van klager, is de inrichtingspsychiater van oordeel dat het de juiste beslissing was deze medicatie af te bouwen. Zoals de medisch adviseur al schrijft, bestaat dan ook binnen de Dienst Justiele Inrichtingen (DJI) de afspraak om dergelijke verslavende medicatie te stoppen en zo nodig te vervangen door een medicijn dat beter past bij de klachten. Voorts heeft de wijze van afbouw zorgvuldig plaatsgevonden en is de afbouw reeds effectief gebleken. Gelet op het voorgaande is de inrichtingspsychiater van mening dat er niet is gehandeld in strijd met de zorg die de psychiaters en verpleegkundig specialisten behoren te betrachten ten opzichte van de gezondheidstoestand van klager dan wel in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Nu de tramadol door de huisarts is voorgeschreven in verband met somatische klachten, kan de inrichtingspsychiater hier niets over zeggen.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat klager een klacht heeft ingediend op 12 maart 2020 en dat deze, blijkens de vermelding op het klachtformulier, eerder is ingediend op 17 januari 2020 bij de Commissie van Toezicht. Bij datum gebeurtenis staat vermeld: januari 2020.
Klager is eerst gestart met de afbouw van methadon, hetgeen via de huisarts verliep. Toen deze afbouw was afgerond is gestart met de afbouw van diazepam op 15 januari 2020, ondanks de wens van klager de afbouw niet in te zetten. De tramadol is door de huisarts voorgeschreven in verband met somatische klachten. De beroepscommissie begrijpt de klacht zo dat het ziet op het medicatiebeleid dat door de psychiater en verpleegkundig specialist is gevoerd met betrekking tot de afbouw van diazepam.
Blijkens het verslag van de medisch adviseur is binnen DJI afgesproken om dergelijke verslavende medicatie te stoppen en zo nodig te vervangen door een medicijn dat beter past bij de klachten. Een psychiater is verplicht om, als het gaat om het voorschrijven van medicatie, dit te doen in het belang van de patiënt en naar eigen eer en geweten en naar de standaarden van het desbetreffende specialisme. Een arts onder wiens zorg een patiënt komt te vallen is niet verplicht de voorgeschreven medicatie van zijn voorganger te handhaven, zeker niet als dit het welzijn van de patiënt niet ten goede komt. In dit geval heeft de psychiater ter zorgvuldigheid ook nog met de huisarts overlegd hoe te handelen met de afbouw van de diazepam, aangezien de diazepam de drempel van de epilepsie verhoogt, waarmee gezegd wordt dat de afbouw deze drempel verlaagt. De psychiater heeft de temporisatie zoals de huisarts heeft voorgesteld doorgevoerd. Bij verslavingsproblematiek kan verondersteld worden dat de verslaafde verminderd wilsbekwaam is als het gaat over de keuze tot gebruik van het middel. Het is volgens de beroepsstandaarden van een psychiater meestal niet in het belang van de patiënt om een verslaving in de hand te werken. Continueren van de diazepam zou dit echter wel doen. De verslaving wordt hierdoor hardnekkiger en verdere behandeling en functioneren van klager zouden blijvend bemoeilijkt zijn. Afbouw heeft in de regel de voorkeur, zo ook in het geval van klager. Gelet op de informatie in het dossier is er geen reden om aan te nemen dat de afbouw onzorgvuldig snel is geweest, zeker niet nadat in overleg met de huisarts getemporiseerd is. Klager heeft zelf de medicatie die geïndiceerd is voor de preventie van epilepsie (depakine) geweigerd. Het is klagers goed recht om medicatie te weigeren, maar een arts is nooit verplicht om verslavende medicatie voor te schrijven ter vervanging van de geëigende anti-epileptica. Dit kan geen grond zijn voor het handhaven van de diazepam. Gelet op het verslag van de psychiater ontbrak een indicatie voor het gebruik van diazepam en is de afbouw effectief gebleken. Voor zover klager stelt dat de medicatie niet mocht worden afgebouwd, ontbreekt daarvoor in het dossier een concrete onderbouwing.
Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingspsychiater niet worden aangemerkt als in strijd met de destijds geldende norm van artikel 28 van de Penitentiaire maatregel (oud). De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 26 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
secretaris voorzitter