Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6510/GM, 2 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:02-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6510/GM            

Betreft [klager]            Datum 2 maart 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de locatie Norgerhaven te Veenhuizen (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat hij verkeerde medicatie voor zijn huidklachten heeft voorgeschreven gekregen.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager en de inrichtingsarts in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager had niet alleen een rode plek op zijn wang, maar zijn hele wang zat onder de schilfers. Er kwam ook pus uit, dan wel een plakkerige, natte substantie. In het begin zei de medische dienst dat het gewoon uitslag dan wel eczeem was. Klager heeft wekenlang verschillende crèmes en zalven gekregen en zelfs een shampoo die hij op zijn wang moest smeren. Daardoor werd het veel erger. Na een paar weken kreeg hij antibioticapillen in combinatie met weer een zalf/crème. De plek op zijn wang ging een beetje over maar bleef wel vuurrood. Na twee dagen te zijn gestopt met de antibioticapillen kwamen de schilfers op zijn wang weer terug. Daarna kreeg hij weer antibioticapillen met een zalf/crème. Dat had geen effect en klager heeft vaak verzocht om naar het ziekenhuis te gaan omdat de klachten verergerden. Na zeven weken, nadat hij zijn advocaat had gebeld, werden excuses aangeboden en werd hij doorverwezen naar het ziekenhuis. Klager is boos omdat eerst telkens werd geweigerd hem door te verwijzen. Klager voelt zich een proefkonijn omdat er telkens zalven, crèmes en antibiotica zijn voorgeschreven, terwijl de medische dienst niet honderd procent wist wat hij had.

Standpunt van de inrichtingsarts

Klager is sinds januari 2020 verscheidene malen bij verschillende huisartsen op het spreekuur verschenen in verband met een huidlaesie op de linkerwang. Er is aanvankelijk gestart met antibioticazalf. Klager is niet op een controle afspraak verschenen. Omdat de laesie niet verbeterde is door een anw-arts een orale antibioticum voorgeschreven met goed resultaat. Omdat de klachten nagenoeg over waren, is een behandeling met emoliens gestart. De laesie recidiveerde, echter gezien het goede resultaat met de orale kuur is deze weer herhaald met ook wederom goed resultaat. Uiteindelijk is klager naar de dermatoloog verwezen in verband met het recidiverende karakter en gezien het feit dat klager reeds tweemaal een kuur met orale antibiotica had gehad. Klager is op 10 januari 2020 op het spreekuur verschenen met de huidlaesie en uiteindelijk 18 februari 2020 verwezen naar de dermatoloog. In de tussentijd was de huidlaesie dus ook (nagenoeg) hersteld geweest.

3. De beoordeling

Uit de medische informatie blijkt dat klager in de periode van 10 januari 2020 tot en met 18 februari 2020 voor hardnekkige huidklachten meerdere malen door een inrichtingsarts is gezien. Nadat antibioticazalf geen verbetering liet zien, is tot twee keer toe orale antibioticum voorgeschreven met goed resultaat, maar de huidklachten kwamen telkens terug. Klager is op 18 februari 2020, in verband met de geconstateerde huidklachten, doorverwezen naar een dermatoloog. Uiteindelijk heeft de dermatoloog een allergietest gedaan en een andere zalf voorgeschreven.

Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de medische dienst voldoende en adequaat heeft gehandeld ten aanzien van klagers klachten. Uit de stukken komt geen beeld naar voren dat sprake was van een acuut allergische reactie of ander acuut probleem waarvoor eerder een spoedafspraak bij de dermatoloog geïndiceerd was. Het terugkomen of langer aanhouden van klagers huidklachten betekent nog niet dat het medisch handelen onzorgvuldig is geweest. 

Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts niet worden aangemerkt als in strijd met de destijds geldende norm van artikel 28 van de Penitentiaire maatregel (oud). De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 2 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven