Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19506/GV, 9 februari 2021, beroep
Uitspraakdatum:09-02-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/19506/GV

Betreft [klager]

Datum 9 februari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 18 januari 2021 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. M.J.R. Roethof, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verzoekt om strafonderbreking voor de duur van drie maanden, teneinde zijn partner emotioneel te ondersteunen en haar te helpen bij de verzorging van hun pasgeboren zoon. Aan klager is eerder, bij beslissing van 23 oktober 2020, strafonderbreking voor zes weken verleend om zijn partner na de geboorte van het kind te ondersteunen. Bij deze beslissing speelde een rol dat klagers partner een trauma heeft opgelopen, naar aanleiding van een eerdere zwangerschap, waarbij dat kind, eveneens een zoon, na drie maanden is komen te overlijden.

Tijdens de strafonderbreking van klager ging het goed met zijn partner. Nu klager weer in de inrichting verblijft, is dat echter niet langer het geval. Zijn partner is fysiek goed in staat om voor hun kind te zorgen, maar heeft het geestelijk zwaar te verduren, vanwege haar nog niet verwerkte trauma en het feit dat zij alleen de zorg voor hun kind draagt. Vanwege de moeilijke situatie waarin klagers partner verkeert, is zij door haar huisarts doorverwezen voor behandeling. Dat doet er echter niet aan af dat zij op dit moment nog niet in staat is om haar trauma te verwerken, dat zij nauwelijks slaapt en het gevoel heeft vast te lopen.

Het voorgaande laat zien dat sprake is van psychische nood en dat klagers steun aan en persoonlijke aanwezigheid bij zijn partner noodzakelijk is. Uit de overgelegde doktersverklaring volgt genoegzaam dat klagers partner in psychische nood verkeert, welke nood slechts door het verlenen van strafonderbreking aan klager kan worden weggenomen. Er bestaan overigens geen omstandigheden die aan het verlenen van strafonderbreking in de weg staan.

Standpunt van verweerder

Aangezien volgens de medisch adviseur van de afdeling Individuele Medische Adviseur (IMA) te weinig informatie beschikbaar is over de psychische toestand van klagers partner, kan de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking aan klager niet worden vastgesteld. Daarnaast moet sprake zijn van een noodsituatie, voordat aan klager opnieuw strafonderbreking kan worden verleend. Dat is niet het geval. De omstandigheid dat het voor klagers partner minder zwaar is als hij een deel van de zorg op zich neemt, is onvoldoende zwaarwegend om van een noodsituatie te kunnen spreken. Verder heeft klager een beperkt strafrestant. Het is wellicht mogelijk dat derden aan de partner van klager de nodige ondersteuning bieden gedurende de nog korte resterende detentieperiode. Gezien deze omstandigheden is onvoldoende aangetoond dat de persoonlijke aanwezigheid van klager bij de zorg voor zijn partner en hun kind onontbeerlijk is.

In aanvulling op het beroepschrift zijn namens klager nieuwe medische stukken ingediend. Indien klager van mening is dat een noodsituatie op grond van deze stukken kan worden aangenomen, kan hij een nieuw verzoek om strafonderbreking indienen. Het gaat immers om medische informatie die ter beoordeling aan een deskundige moeten worden voorgelegd.

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de Penitentiaire Inrichting Alphen te Alphen aan den Rijn heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Uit de stukken blijkt dat klagers partner nog altijd kampt met een angststoornis. Hoewel klager na afloop van de vorige aan hem verleende strafonderbreking twee uur te laat in de inrichting terugkeerde, bestaat er vanwege de psychische toestand van zijn partner geen bezwaar tegen het verlenen van strafonderbreking. Dat geldt ook voor een eventueel derde verzoek, zij het dat klager zijn vrijheidsstraf zal moeten ondergaan en de psychische situatie van zijn partner niet binnen drie maanden opgelost zal zijn.

De medisch adviseur van de afdeling IMA heeft zich van advies onthouden. Uit de informatie van de huisarts volgt dat klagers partner angst- en slaapproblemen ondervindt, die verband houden met het overlijden van haar drie maanden oude zoon in 2012. Gevoelens van angst en herbelevingen zijn na de bevalling eind vorig jaar weer toegenomen. Vanuit de huisartsenpartkijk wordt zij begeleid door een praktijkondersteuner. Op grond van deze informatie kan niet worden vastgesteld of klagers persoonlijke aanwezigheid bij de zorg voor zijn partner en hun kind onontbeerlijk is.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

3. De beoordeling

Klager is sinds 30 september 2020 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van in totaal 120 dagen, in verband met de tenuitvoerlegging van twee voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen, wegens mishandeling, (gekwalificeerde) diefstal, verduistering, vernieling, opzetheling en overtreding van de Opiumwet. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 11 maart 2021.

In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) is bepaald dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36, in verbinding met artikel 23, van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek aan een in ernstige psychische nood verkerende levenspartner van de gedetineerde. Deze toestand dient op grond van artikel 22, tweede lid, van de Regeling door een arts te worden bevestigd.

Klager verzoekt om strafonderbreking voor de duur van drie maanden, teneinde zijn partner emotioneel te ondersteunen en haar te helpen bij de verzorging van hun pasgeboren zoon.

Uit het dossier, waaronder de namens klager overgelegde informatie van de huisarts, blijkt dat klagers partner angst- en slaapproblemen ondervindt, die verband houden met het vroege overlijden van hun zoon in 2012. Volgens de huisarts gaat klagers partner door een periode van rouwverwerking, waarbij zij door angsten in beslag wordt genomen. De geestelijke gesteldheid van klagers partner wordt bevestigd in het advies van de medisch adviseur van de afdeling IMA.

De door klager gestelde noodzaak om thans bij zijn partner aanwezig te zijn, is evenwel onvoldoende aannemelijk geworden. Duidelijk is dat klagers partner, blijkens de informatie van de huisarts, van hem emotionele ondersteuning ervaart, evenals van haar moeder en een vriendin. De beroepscommissie stelt daarnaast vast dat, vanwege de psychische klachten van klagers partner, in januari 2021 vanuit de huisartsenpraktijk professionele hulp en begeleiding is ingeschakeld. Er is nu een praktijkondersteuner die haar hulp biedt. Er bestaan verder geen signalen dat het klagers partner nu niet lukt om feitelijk te voorzien in de zorg voor hun pasgeboren zoon en de rest van het gezin. Daarnaast is klager onlangs van 26 oktober 2020 tot en met 7 december 2020 door middel van strafonderbreking in de gelegenheid gesteld zijn partner te ondersteunen rondom de intensieve periode van de bevalling en daarna. Gezien de einddatum van klagers detentie, resteert nog een korte periode voordat hij in vrijheid wordt gesteld.

De beroepscommissie begrijpt dat klager, zijn partner en hun gezin een moeilijke periode doormaken. De hierboven genoemde omstandigheden, tezamen en in onderling verband bezien, maken echter dat de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking aan klager ontbreekt. Ondanks de positieve adviezen van de directeur en het OM, kan de bestreden beslissing daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 9 februari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven