Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7798/GB,12 februari 2021, beroep
Uitspraakdatum:12-02-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7798/GB

Betreft [klager]

Datum 12 februari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 10 augustus 2020 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kwam vanaf 6 maart 2020 in aanmerking voor deelname aan een PP. Klagers eerdere verzoek tot deelname aan een stapeltraject is afgewezen, omdat het van belang werd geacht dat een risicotaxatie zou worden uitgevoerd (zie RSJ 7 december 2020, R-20/6695/GB). Klager heeft zijn medewerking verleend aan de risicotaxatie. Radix kon niet tot eenduidige conclusies komen ten aanzien van het recidiverisico, gezien de beperkte onderzoeksmogelijkheden van die instelling. De reclassering heeft op 23 juni 2020 positief geadviseerd. Deelname aan een PP zou de voorkeur hebben, omdat dan, indien noodzakelijk, direct ingegrepen kan worden. Op basis van de OXREC wordt het recidiverisico en het risico op letselschade als laag tot gemiddeld ingeschat. Het risico op onttrekken wordt als laag ingeschat.

Klagers verblijfadres en werkgever zijn gecontroleerd en in orde bevonden. Klager heeft deelgenomen aan de CoVa-training en tweemaal aan een agressieregulatietherapie. Hij wil graag rustig wennen aan de vrijheden en het leven van alledag. Hij heeft tijdens een voorgaande detentie een PP succesvol afgerond. De senior-casemanager heeft klagers deelnameverklaring voor akkoord ondertekend.

Klager ontkent dat hij tijdens zijn huidige detentie een medegedetineerde heeft mishandeld. Hij is daar ook niet voor vervolgd. De aanname dat de rechter de mishandeling heeft meegewogen bij de berechting van het feit dat klager tijdens zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI) zou hebben gepleegd, is onjuist. Klager heeft van zijn casemanager stukken uit zijn penitentiair dossier gekregen waarin (onder meer) wordt vermeld dat hij niet agressief is en geen medegedetineerden of personeelsleden fysiek bedreigd heeft.

Het argument dat klager onbetrouwbaar is gebleken in het nakomen van afspraken, snijdt geen hout. Klager heeft zich tijdens een vorig PP en in de VI aan de afspraken gehouden. Zijn gedrag tijdens de huidige detentie is goed. Hij heeft laten zien dat hij gemotiveerd is om aan een delictvrije toekomst te werken. Klager is bereid zich aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te houden.

Klager is inmiddels – naar aanleiding van de uitspraak van de beroepscommissie in RSJ 7 december 2020, R-20/6695/GB – geplaatst in de Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht. Hij doet het daar goed. Klager heeft evenwel nog steeds belang bij dit beroep, omdat hij aanzienlijk meer tijd en mogelijkheden zou hebben gehad om zich voor te bereiden op zijn terugkeer, als het verzoek tot deelname aan het PP destijds was gehonoreerd.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft klager in het kader van zijn VI strikte bijzondere voorwaarden opgelegd. Het ligt voor de hand dat het OM deze geïndiceerd acht, omdat klager zich maar korte tijd heeft kunnen voorbereiden op zijn terugkeer. Het gebeurt steeds vaker dat gedetineerden tijdens hun detentie geen vrijheden krijgen en dat zij vervolgens in het kader van de VI worden belast met voorwaarden die hun vrijheid fors beperken. Dat is niet de bedoeling van de wetgever geweest. Er wordt vooruitgelopen op regelgeving die naar verwachting pas vanaf mei 2021 van kracht zal zijn.

Standpunt van verweerder

Uit het arrest van het gerechtshof van 29 november 2017 blijkt dat klager onder meer is veroordeeld wegens een poging tot doodslag, gepleegd op 28 november 2013 in de PI Grave. Hij heeft zich dus niet alleen in vrijheid, maar zelfs in detentie schuldig gemaakt aan een zeer ernstig geweldsdelict. Het is de vraag hoeveel waarde eraan moet worden gehecht dat klager in het verleden de bijzondere voorwaarden is nagekomen, nu hij vervolgens wel op bijzonder gewelddadige wijze is gerecidiveerd. De einddatum van klagers detentie ligt niet meer ver weg. Nu uit de risicotaxatie evenwel geen eenduidige conclusies zijn gekomen, was het niet logisch om klager direct voor de meest vergaande vorm van detentiefasering in aanmerking te brengen. Op 24 december 2020 is klager geselecteerd voor de ZBBI van de PI Dordrecht.

3. De beoordeling

Klager is sinds 29 maart 2016 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van vijf jaar en vijf maanden met aftrek, wegens een poging tot moord, een bedreiging en een poging tot doodslag. Op dit moment ondergaat hij de herroeping van zijn VI van 487 dagen. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 5 maart 2021.

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres; en

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling; en

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, mede omdat hij tijdens een eerdere detentie een medegedetineerde zwaar heeft mishandeld en zijn VI is herroepen.

Klager is gedetineerd vanwege (onder meer) twee ernstige geweldsdelicten. Klagers VI is herroepen, vanwege het plegen van een nieuw strafbaar feit, zo blijkt uit het advies van het OM. Het recidiverisico en het risico op letselschade werden door de reclassering op 23 juni 2020 ingeschat als gemiddeld. Ten tijde van de bestreden beslissing had klager nog geen vrijheden genoten. Uit het selectieadvies blijkt dat klager op 9 juni 2020 disciplinair is gestraft vanwege het in bezit hebben van een smartphone. Kort na de bestreden beslissing is klager nogmaals disciplinair gestraft, vanwege het uiten van bedreigingen en het maken van een kopstootbeweging naar het personeel en het aantreffen van een SD-kaart (zo blijkt uit RSJ 21 september 2020, S-20/4398/SGA).

Gelet op voorgaande omstandigheden heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat de aard van de gepleegde delicten en klagers detentieverloop in de weg stonden aan zijn deelname aan een PP. Klagers plaatsing in een ZBBI (naar aanleiding van RSJ 7 december 2020, R-20/6695/GB) betreft een minder vergaande vorm van detentiefasering die – ook op dit moment – meer voor de hand ligt. De bestreden beslissing kan – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 12 februari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven