Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6208/GM, 2 februari 2021, beroep
Uitspraakdatum:02-02-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6208/GM

Betreft [klager]

Datum 2 februari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingstandarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem (hierna: de inrichtingstandarts). Klager beklaagt zich erover dat hij niet snel genoeg geholpen wordt aan zijn tandheelkundige klachten.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen  en mevrouw […], Hoofd zorg van de PI, gehoord op de digitale zitting van 8 december 2020. Mevrouw […], huisarts en lid van de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is op 14 februari 2019 in de PI Arnhem binnengekomen en heeft toen gelijk aangegeven dat hij een wortelkanaalbehandeling nodig heeft. Een normaal bezoek aan de tandarts is niet mogelijk voor klager nu hij daar bijzondere angst voor heeft. Een eenvoudige controle die normaal gesproken zonder narcose kan plaatsvinden, is bij klager uit den boze. Uit zijn dossier blijkt dat klager eerder meerdere malen is gebracht naar de Amaliakliniek, die een controle onder volledige narcose kan aanbieden. Klager is op het moment van het instellen van beroep nog steeds niet behandeld. De persoonlijke omstandigheden van klager zijn niet voldoende serieus genomen. Daarnaast heeft men bij het inplannen geen rekening gehouden met een geplande overplaatsing en een reeds geplande inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak bij de rechtbank. Er wordt heel lang gewacht voordat een nieuwe afspraak wordt gemaakt. Op een gegeven moment kwam het voorstel om naar het ziekenhuis Rijnstate te gaan, maar een kaakchirurg kan klager niet onder narcose behandelen en niet de behandeling uitvoeren die voor klager noodzakelijk is. Een afspraak in het Rijnstate was dan ook van meet af aan overbodig of onmogelijk. In 2016 had klager hetzelfde probleem en toen heeft hij een klacht ingediend die gegrond is verklaard. In de tussentijd heeft klager weer een klacht ingediend met kenmerk R-19/2862/GM, die ook gegrond is verklaard. Klager vindt dat de communicatie slecht verloopt. Klager wordt geleefd en voor hem worden zaken bepaald. Klager heeft nooit om onredelijke redenen een behandeling geweigerd. In bijzondere gevallen, zoals bij klager, moet men ook in staat zijn tot een bijzondere handelwijze. Tijdens de zitting heeft klager aangegeven dat hij op 25 november 2020 is geholpen aan zijn tandheelkundige klachten, maar dat de behandeling nog niet afgerond is.

Standpunt van de inrichtingstandarts

De PI Arnhem heeft een afspraak gepland voor klager bij de Amaliakliniek. Helaas viel deze op dezelfde dag als de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak, waardoor deze afspraak geen doorgang heeft kunnen vinden. De Amaliakliniek trok zich vervolgens terug. Klager geeft aan dat het alternatief dat geboden werd niet volstond. Hij zou bij een kaakchirurg niet onder narcose geholpen kunnen worden. Deze mogelijkheid is wel aanwezig bij Rijnstate, echter op klagers verzoek is de PI op zoek gegaan naar een andere angstkliniek. De PI Arnhem heeft zich ingezet om tot een passende oplossing te komen. Er is een afspraak gepland bij een andere angstkliniek. Tijdens de zitting heeft het Hoofd zorg aangegeven dat bij Rijnstate wel een behandeling onder narcose mogelijk was. Zij heeft ook erkend dat het lang geduurd heeft voordat klager is geholpen en toegelicht dat bij de planning afgestemd moet worden met meerdere externe partijen, zoals onder andere de Dienst Vervoer en Ondersteuning (Dv&O), omdat klager met BOT vervoerd moet worden. Helaas zijn daarbij afspraken abusievelijk gelijktijdig gepland. Dit is binnen de PI als verbeterpunt aangemerkt. 

3. De beoordeling

De beroepscommissie stelt voorop dat in deze procedure ter beoordeling voorligt het medisch handelen van de inrichtingstandarts tot aan het moment waarop de klacht ter bemiddeling is doorgezonden aan de tandheelkundig adviseur op 30 januari 2020, die zijn advies heeft gegeven op 20 februari 2020. Vaststaat dat klager een zodanige angst heeft voor de tandarts dat hij niet door een reguliere tandarts (zonder narcose) kan worden behandeld. De inrichtingstandarts kon klager onder deze omstandigheden niet zelf behandelen, maar diende een machtiging voor de verzochte behandeling aan te vragen. Die machtiging werd – met vertraging – verleend. Klager wilde naar de Amaliakliniek voor de voortzetting van de door deze kliniek reeds ingezette tandartszorg. De afspraak bij de Amaliakliniek werd echter gepland op dezelfde dag als de inhoudelijke behandeling van klagers strafzaak, waardoor de tandartsbehandeling niet door kon gaan. In overleg met klager is gezocht naar alternatieven zoals een behandeling in Rijnstate, waar een behandeling onder narcose ook mogelijk was, maar dat vond klager geen goed alternatief. De Amaliakliniek, waar klager nog steeds heen wilde en waar alsnog een afspraak was gepland, trok zich uiteindelijk terug. Uiteindelijk is klager pas op 25 november 2020 in een andere kliniek behandeld. Van onwelwillendheid van de medische dienst om klager te helpen is naar het oordeel van de beroepscommissie niet gebleken, aangezien in samenspraak met klager serieus naar mogelijkheden en alternatieven voor behandeling is gezocht. Klager heeft zelf een aangeboden alternatief verworpen. Een betere afstemming tussen de betrokken partijen (zoals de inrichtingstandarts, het hoofd Zorg van de PI, DJI en DV&O) zou echter, gelet op het feit dat inmiddels bij alle betrokkenen bekend zou moeten zijn dat klager zijn tandheelkundige behandelingen onder narcose moet ondergaan, wenselijk zijn geweest. Hoewel het voorstelbaar is dat klager door de ontstane vertraging langer klachten heeft ondervonden, is de beroepscommissie van oordeel dat niet is gebleken van onzorgvuldig medisch handelen van de inrichtingstandarts.

Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingstandarts niet worden aangemerkt als in strijd met de destijds geldende norm van artikel 28 van de Penitentiaire maatregel (oud). De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 2 februari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. A.A.J. Jeurissen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven