Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5615/TA, 26 januari 2021, beroep
Uitspraakdatum:26-01-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/5615/TA          

Betreft [klager]

Datum 26 januari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 18 november 2019 tot het plaatsen in afzondering in de locatie Zeeland.

De beklagcommissie bij FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de instelling) heeft op 18 december 2019 het beklag ongegrond verklaard (PZ 2019/66). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. A.R. Ytsma, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft in deze zaak aanvankelijk partijen laten weten dat zij in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt ter zitting van 27 maart 2020 naar voren te brengen. Deze zitting heeft geen doorgang gevonden vanwege maatregelen ter voorkoming van verspreiding van het coronavirus. Vervolgens is partijen bericht dat het beroep zal worden behandeld op de zitting van 28 augustus 2020. Nu ook deze zitting in verband met de coronamaatregelen alsnog geen doorgang heeft kunnen vinden, heeft de beroepscommissie in deze zaak uiteindelijk afgezien van behandeling op een zitting. Klager is op uitdrukkelijk verzoek, bij hoge uitzondering, in het bijzijn van zijn raadsman mr. A.R. Ytsma, op 22 oktober 2020 in de PI Vught rogatoir gehoord door de voorzitter van de beroepscommissie. Van dit horen is verslag opgemaakt dat naar partijen is gezonden.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten over en weer schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager zat in Van Mesdag op de ZISZ-afdeling Eems 3, maar zijn gedrag gaf daar geen problemen. Voordat klager naar het Pieter Baan Centrum (PBC) ging, verbleef klager in Van Mesdag zonder problemen op een reguliere afdeling. Het is onzin dat klager in Van Mesdag een negatieve invloed op medeverpleegden zou hebben gehad. Van Mesdag heeft zelf tegen het PBC gezegd dat klager in de kliniek geen fysiek of verbaal agressief gedrag heeft laten zien. Klager herkent er zich ook niet in dat hij in die kliniek niet in samenwerking was. Hij heeft daar vijf jaar op dezelfde reguliere afdeling verbleven en weet niet wat hij daar verkeerd zou hebben gedaan.

Hij is vanuit Van Mesdag in de locatie van de Pompestichting te Zeeland geplaatst en niet op unit 2A te Vught. Na twee weken volgde overplaatsing naar een reguliere afdeling, kennelijk omdat klager geen zorgelijk gedrag liet zien. De afzondering is daar voortgezet zonder dat zijn gedrag daar aanleiding voor gaf. Klager is in de locatie Zeeland niet boos en dreigend geweest en heeft daar ook geen geweld gebruikt. Klager zat er net een paar dagen toen zijn buurman hem in klagers cel een hand wilde geven. Twee dagen later heeft die buurman tegen de deur van klagers cel geschopt. Klager heeft daar toen niets van gezegd maar later wel en dat is ten onrechte als bedreigend beschreven. In een driegesprek is tegen klager gezegd dat hij er niets aan kon doen en dat hij zich daar niet druk over moest maken, maar het staat wel in de stukken.

Volgens de locatie Zeeland zou klager daar onrust gestookt hebben. Dat zou dan maar met één medebewoner (L.) zijn geweest omdat klager niemand anders zag. Klager meent dat die medebewoner geen last van hem heeft gehad.

Het is ook niet klager die in de locatie Zeeland telkens op de muur zou hebben geklopt. Dat gebeurde op de afdeling boven klager en klager heeft dat ook aan de heer B. gemeld.

Klager heeft met sommige personeelsleden alleen functioneel contact, waaruit de conclusie wordt getrokken dat dus sprake is van splitgedrag. Klager heeft de dagrapportages en de wettelijke aantekeningen van Zeeland gezien, maar daar staat niets negatiefs over klagers gedrag in. Personeel schrijft positief over klager. Later heeft zijn behandelcoördinator de wettelijke aantekeningen gewijzigd.

Klachten over afzondering in Van Mesdag zijn in beklag gegrond verklaard en in beroep is dat in stand gebleven, omdat Van Mesdag niet aan de hand van concrete en verifieerbare feiten en omstandigheden duidelijk kon maken dat en waarom een afzonderingsmaatregel bovenop de ZISZ-maatregel nodig was.

Ook de Pompestichting kan dat niet. Zo geven de wettelijke aantekeningen van de instelling in de periode van 18 november 2019 tot 18 december 2019 niet het beeld van een verpleegde die afgezonderd moest worden. Er wordt daarin geen melding gemaakt van ontregelend en/of subtiel gedrag, van geraffineerd, ontwrichtend of risicovol gedrag. Nergens wordt uitgelegd waaruit dit risicovolle gedrag zou hebben bestaan. De instelling gebruikt nietszeggende zinnetjes (om de beroepscommissie af te schrikken) zoals: “klager was provocerend in zijn houding en gedrag”, “klager legde bommetjes neer waarmee medebewoners aan de haal gingen”, “klager was dermate geraffineerd waardoor het niet grijpbaar was wat hij precies deed” zonder die zinnetjes te substantiëren. Die stellingen moeten controleerbaar zijn. Daarom wordt verzocht de instelling de dagrapportages te laten overleggen. Het is onacceptabel wanneer de beroepscommissie het door de instelling geschetste beeld zonder verificatie aannemelijk acht. Klager heeft zelf meerdere malen gevraagd om de dagrapportages, maar heeft geen reactie/inzage/afschrift gekregen. Volgens klager wil de instelling die niet geven omdat er niets negatiefs over klager in staat. Zijn raadsman heeft in de beklagprocedure verzocht om dagrapportages maar deze ook niet gekregen.

Het is verder zorgelijk dat de instelling voor de verlengingszitting in april 2021 nog met aanvullingen van de wettelijke aantekeningen ten tijde van klagers verblijf in Zeeland in 2019 moet komen.

Verder wordt in het PBC-rapport uit 2018 vermeld dat klager ouder is geworden en de scherpe, gedragsmatige en affectieve kanten van zijn persoonlijkheidsstoornis daarmee iets zijn afgevlakt.

Bovendien heeft ook de Landelijke Adviescommissie Plaatsing Langdurige Forensisch Psychiatrische zorg (LAP) in haar advies van 10 januari 2019 het PBC-rapport aangehaald door te nadrukken dat klager zich beter weet aan te passen dan voorheen. 

Standpunt van het hoofd van de instelling

De noodzakelijkheid van het opleggen van afzondering is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, waaronder het gedrag van de patiënt en van de inschatting van het personeel.  

In de door of namens klager genoemde wettelijke aantekeningen zijn wel passages opgenomen die klagers gedrag in de locatie Zeeland schetsen. Deze wettelijke aantekeningen zullen overigens door klagers toenmalige behandelcoördinator voor klagers verlengingszitting nog worden aangevuld en klager zal in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren. Door klagers toenmalige behandelcoördinator en de clustermanager is aan klager toegelicht dat hij vanwege zijn EVBG-status geïndiceerd is voor de ZISZ-afdeling te Vught en dat hij vanwege plaatsgebrek in Zeeland is geplaatst. In de locatie Zeeland is klager geplaatst op de zogeheten ‘kleine afdeling’ omdat daar structuur en directe 1-op1-begeleiding plaatsvindt waardoor er continue zicht is op de dynamiek met andere bewoners. Daar ontstond al snel onrust bij een medebewoner door klagers provocerende houding en gedrag. Klager is vervolgens overgeplaatst naar de mindervalide afdeling Dijk. Daar heeft klager zich redelijk gehouden, maar de verwachting was dat klager voor veel onrust zou gaan zorgen indien er meer dynamiek zou zijn met de groep wat al merkbaar was. Klager legde bommetjes neer waar medebewoners mee aan de haal gingen, waardoor onrust ontstond. Klager was dermate geraffineerd waardoor niet grijpbaar was wat hij precies deed, maar waarmee hij wel zorgde voor een onveilig gevoel bij zowel medebewoners als medewerkers. Klager was verder denigrerend in zijn taalgebruik en kon dwingend overkomen. Het klopt dat er zich nog geen onhoudbare situatie had voorgedaan in Zeeland. Medewerkers hebben dit namelijk geprobeerd te voorkomen. Klager ziet dit niet en blijft van mening dat hij niets verkeerds heeft gedaan.

Tot op heden heeft klager geen verzoek om inzage dan wel een afschrift van dagrapportage gedaan bij zijn behandelcoördinator of de zorgmanager.

Uit de namens klager aangehaalde passage van het PBC-rapport volgt expliciet dat de rapporteur meent dat de omgeving met een duidelijke en eenduidige bejegening en abstinentie van middelen er aan kan hebben bijgedragen dat bij klager de scherpe, gedragsmatige en affectieve kanten van zijn persoonlijkheidsstoornis iets zijn afgevlakt. Klager verblijft op dit moment ook op de ZISZ-afdeling waar dit klimaat van toepassing is. Volgens de rapporteurs dient het risicomanagement te bestaan uit “continuering van het verblijf op een beveiligde afdeling met toezicht, een duidelijke structuur, heldere afspraken en begeleiding door medewerkers die ervaring hebben in de omgang met patiënten met ernstige persoonlijkheidsstoornissen. Een lage behandeldruk, een lage mate van ‘expressed emotions’ (wat zal zorgen voor rust, omdat betrokkene zich minder uitgedaagd zal voelen) en abstinentie van alcohol en harddrugs dragen bij aan het risicomanagement. Vanwege betrokkenes pathologie, zijn daarmee samenhangende opstelling en de beschreven risico’s achtten ondergetekenden voortzetting van het tbs-kader strikt noodzakelijk, met een hoge zorgintensiteit en een hoog beveiligingsniveau, maar met een lage mate van behandeldruk”.

Blijkens de bevindingen in het rapport komen de rapporteurs diagnostisch niet tot een andere pathologie dan in het verleden reeds vele malen is vastgesteld.

Verder wordt gepersisteerd bij hetgeen reeds in verweer is ingebracht.

3. De beoordeling

Klager heeft tot zijn overplaatsing naar de Pompestichting op de ZISZ-afdeling van FPC Dr. S. van Mesdag verbleven. Bij uitspraak 22 januari 2021, R-20/7106/TA is klagers beroep tegen de ongegrondverklaring van zijn beklag tegen de voortzetting van zijn verblijf op de ZISZ-afdeling in genoemd FPC ongegrond verklaard.

Op grond van de stukken is voldoende aannemelijk dat klager op 18 november 2019 met een EVBG-status en een longstaystatus door de instelling geïndiceerd was voor plaatsing op afdeling 2A van de locatie Vught van de instelling, en dat hij vanuit FPC Dr. S. van Mesdag in de locatie Zeeland van de instelling is geplaatst omdat in de locatie Vught van de instelling geen plaats was. Verder is voldoende aannemelijk dat bezien zou worden of klager in de locatie Zeeland zou kunnen blijven of alsnog in de locatie Vught moest worden geplaatst.

De beroepscommissie acht het in het licht van het vorenstaande niet in strijd met de wet en evenmin onredelijk of onbillijk dat klager bij binnenkomst in de locatie Zeeland een afzonderingsmaatregel is opgelegd teneinde klager de benodigde structuur en intensieve begeleiding te kunnen bieden en daarnaast om elkaar goed te leren kennen en dat deze afzondering tot aan zijn overplaatsing naar de locatie Vught op 16 december 2019 heeft voortgeduurd vanwege het beschreven, met klagers problematiek samenhangend gedrag van klager. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie daarom niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie.

De omstandigheid dat eerdere klachten over afzonderingsmaatregelen in FPC Dr. S. van Mesdag gegrond zijn verklaard en die gegrondverklaringen in beroep zijn gehandhaafd kan niet leiden tot het oordeel dat de instelling klager niet heeft mogen afzonderen. De beroepscommissie acht het niet nodig om de dagrapportages bij de instelling op te vragen, nu zij geen aanleiding heeft te twijfelen aan de door de instelling beschreven problematiek en gedrag van klager. Uit het namens klager overgelegde PBC-rapport van 2018 komt weliswaar naar voren dat klager op gedragsmatig en affectief niveau wat beter functioneert dan vroeger, maar daaruit komt eveneens duidelijk naar voren dat ook in het PBC dezelfde problematiek van klager en daaruit voortvloeiend gedrag wordt beschreven. Zo vermeldt het PBC-rapport (op pagina 36): “Tijdens het onderzoek leren we betrokkene kennen als een controlebehoeftige wantrouwende als ook opportunistische man die erop gericht is afstand tot de ander te houden door de ander angst in te boezemen (door indirect te benadrukken hoe gevaarlijk hij is) en grote verhalen te vertellen. Hij laat zich van zijn behulpzame kant zien en kan invoegen en zich aanpassen aan het functioneren op de verblijfsafdeling. Hij houdt zich echter niet aan de regels en wil niet aangesproken worden op het overtreden van afdelingsregels. Hij wil de situaties naar zijn hand zetten. Binnen het onderzoeksteam valt op dat hij zelf veel bezig is met het definiëren van de relaties met de onderzoekers, waarbij hij splitst en devalueert, maar mensen ook op een voetstuk zet. Gesprekken blijven veelal op betrekkingsniveau hangen. Er is weinig contactgroei mogelijk. Wanneer hij wordt geconfronteerd met zijn gedrag, ontkent en vermijdt hij.“

En op pagina 37 wordt gemeld: “Betrokkene is veel boos op anderen, voelt zich onbegrepen en heeft zelf weinig zicht op de problematiek die door anderen wordt waargenomen. Gevoelens van onmacht leiden makkelijk tot boosheid, die hij de laatste jaren met name op een indirecte, dreigende manier uit”.

Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 26 januari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.R. Daniel en dr. T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven